MAANDAG 5 JANUARI 1920. 9 in plaats van een subsidie van 1050.in het vervolg ook wel een subsidie van 8080.— hebbenhet is voor mij veel gemakkelijker om het geld uit de gemeentekas te halen dan dat ik het van particulieren moet zien te krijgen. Dat de Zita-vereeniging tot heden geweest is een vereeni- ging, die innerlijk sterk was, kan ik aantoonen met een be kend feit. De vakschool op de Heerengracht heeft behoefte aan meer ruimte; om die te verkrijgen heeft zij noodig 5 andere lokalen daartoe huurde zij er een huis bij van den heer Zuurdeeg, ze betaalt aan huur totaal 1500.dit bedrag vinden we op de exploitatierekening; evenzoo een bedrag van 6200. voor inrichting dier vertrekken. De Zita-vereeniging heeft in 1918 uitgegeven 30000.— om hare vakschool te verbeteren. Zij heeft daarvoor geen cent gevraagd aan Rijk, provincie of gemeente, maar zij heeft dat geld gevonden door het uitgeven van een premieleening en door giftenzij heeft zichzelf geholpen. Op dezen goeden weg had die vereeniging moeten blijven voortgaan en wij moeten die vereeniging en ook de vakschool op de Heerengracht helpen om op dien weg te blijven voort gaan, maar wij mogen niet thans reeds de kostelijke woorden, welke in 1917 door Burgemeester en Wethouders bij de toe kenning der subsidie zijn gesproken, als ballast overboord gooien en er voor beide scholen een subsidie van 16000.— van maken. Welken waarborg hebben wij dan dat het vol gende jaar niet zal zijn 32000.of meer? De Voorzitter. Ik breng den heer de Lange in herinnering, dat ik hem zoo even het woord verleend heb, volgens het Reglement van Orde, om zijn voorstel kortelijk toe te lichten. De heer de Lange heeft toegezegd, dat hij zich daaraan zou houden, maar dat doet hij niet. Ik verzoek hem dus zich, evenals alle andere leden, aan het Reglement van Orde te houden en met een korte toelichting thans te volstaan. De heer de Lange. M. d. V. Ik kan onmogelijk mijn voorstel verdedigen zonder tegelijkertijd het voorstel van Burgemeester en Wethouders te bespreken. De Voorzitter. U moet U evengoed als ieder ander aan het Reglement van Orde houden. De heer de Lange. M. d. V. Niemand kan mijn voorstel begrijpen als ik het niet toelicht aan de hand van het voorstel van Burgemeester en Wethouders. De Voorzitter. Voor het oogenblik is alleen noodig dat het voorstel van den heer de Lange ondersteund wordt, nadat het kortelijk is toegelicht. Allicht zullen eenige geestverwanten van den heer de Lange het ondersteunen, maar ik kan voor hem geen uitzondering maken. Straks zal de heer de Lange zijn voorstel verder in den breede kunnen toelichten. De heer de Lange. M. d. V. Ik zal op deze formaliteit geen captie maken. Ik zie voor het oogenblik verder van het woord af en vraag, of U de vriendelijkheid wilt hebben te vragen, of mijn voorstel ondersteund wordt. Ik moet verklaren, dat ik de critiek van U niet aangenaam vind, maar ik onderwerp mij aan Uwe leiding. De Voorzitter. Ik doe den heer de Lange opmerken, dat er van critiek mijnerzijds geen sprake is. Mag ik vragen, of het voorstel van den heer de Lange ondersteund wordt? Het wordt ondersteund en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging en stemming uit. De heer de Lange kan thans zijne rede voortzetten. De heer de Lange. M. d. V. Nu aan de formaliteit voldaan is, zal ik mijn rede voortzetten. Ik wist wel, dat twee van mijn geestverwanten mijn voorstel zouden ondersteunen. Ik heb gezocht naar een weg om te ontkomen aan den strik, waarin Burgemeester en Wethouders zich gestoken hebben en waarin zij den Raad zich ook willen laten steken. Dien weg meen ik daarin gevonden te hebben, dat wij zoeken naar een norm, waardoor wij blijvend steun kunnen verleenen aan deze twee met elkander concurreerende vakscholen,die beide volkomen hetzelfde doel beoogen, maar een steun, welke van dien omvang is, dat de gemeentekas er niet onmatig door wordt belast en de steun op zich zelf voor de vakscholen rechtmatig en billijk is. Zoekende naar dien weg, heb ik gevonden deze, naar mijn oordeel, plausibele oplossing: de provincie laat ook wat over voor het particulier initiatief; zij geeft alleen een tegemoet koming in de kosten van de salarissen van het onderwijzend personeel en verleent voor die kosten 20 als subsidie. Het Rijk is vrijgeviger en geeft, voorzoover ik heb kunnen nagaan, nagenoeg 50% van alle kosten. Nu heb ik aldus geredeneerd wanneer de gemeente zich ten opzichte van deze vereenigingen op dezelfde basis stelt als de provincie en zij geeft dan, omdat het hier instellingen geldt, waarbij de gemeente meer belang heeft dan de provincie, 50 meer dan de provincie, dan doet zij als gemeente haar plicht en apprecieert zij tenvolle de waarde van het bezit van die beide instellingen. Zij voorkomt daardoor tevens, dat vandaag of morgen door een derde, die vindt, dat twee vakscholen niet voldoende is en er nog een derde bij moet, denkende: »het komt er niet op aan, want Burgemeester en Wethouders geven toch wat ge vraagt," een roekelooze daad wordt gedaan door een derde vakschool te stichten. De gemeente heeft te zorgen, dat het particulier initiatief er genoeg belang bij heeft, niet alleen in woorden, maar ook in daden, om de instellingen in stand te houden. Ik beveel daarom mijn voorstel aan, opdat het voorstel van Burgemeester en Wethouders, om aan die beide vereenigingen te geven wat zij vragen, niet worde aangenomen en de Raad zich zal willen beperken door aan die vereenigingen te geven een subsidie van 30% over het bedrag der salarissen van bet onderwijzend personeel. Beide vereenigingen krijgen dan veel meer dan zij tot heden genoten, maar dan blijven beide vereenigingen ook ongeveer ƒ3000.beneden het bedrag van hetgeen zij thans vragen. De vakschool aan de Heerengracht vraagt ƒ8080.— en mijn voorstel komt daarop neer, dat zij zou ontvangen 1| maal ƒ3160.het aan de provincie gevraagde subsidie, of ƒ4740.— en de Zita-vereeniging naar rato. Ik wil nog even dit opmerken, wat ook een pleit voor mijn voorstel is, dat wij zeker, indien wij in beginsel besluiten om aan beide vereenigingen een subsidie te geven naar den door mij aangegeven norm, aan de Zita-vereeniging niet te veel zullen toekennen. De vakschool op de Heerengracht had in 1918 12 leeraressen en 112 leerlingen en de Zita-vereeniging had in 191810 leeraressen en 159 leerlingen, zoodat eerstgenoemde blijkens haar aantal leeraressen veel ruimer geoutilleerd was dan de Zita-vereeniging. En toch heeft het onderwijs van de de Zita-vereeniging even bevredigende resultaten als dat aan de andere vakschool, zoodat waarschijnlijk, ook volgens den maatstaf door mij aangelegd, de Zita-vereeniging wat betreft het absoluut bedrag van hare subsidie wel eenigermate zal staan beneden de vakschool op de Heerengracht, wanneer aan deze de verhoogde subsidie die ik mij voorstel haar te geven zal worden verleend. Thans nog een kort woord naar aanleiding van de concurrentieklacht, die door de vakschool aan de Heerengracht geuit is. Die school klaagt ook over de concurrentie, welke de gemeente haar aandoet door het huishoudonderwijs in het Volkshuis. Nu zal het vakschoolonderwijs voor meisjes aan de gemeente nog genoeg kosten, zelfs al zou de Raad mijn voorstel aannemen. Ik zou nu deze vraag willen stellenals werkelijk waar is wat die vakschoolvereeniging beweert, is het dan niet tijd voor de gemeente om het huishoudonderwijs in het Volkshuis op te heffen Dan zou althans bespaard worden 1300. als salaris van de onderwijzeres in het koken, daar en daaruit zou althans voor een deel het verhoogd subsidie aan de vakschool aan de Heerengracht en de andere vereeniging bestreden kunnen worden. Ik meen, dat deze vraag de aandacht van Burgemeester en Wethouders verdient, en ik vertrouw dat zij wel de vriendelijkheid zullen hebben mij toe te zeggen, dat zij, wanneer een besluit in deze is gevallen, deze vraag in overweging willen nemen. De heer Sijtsma. M. d. V. Alvorens over de zaak zelf te spreken, wensch ik Burgemeester en Wethouders iets te vragen. Ben ik wel ingelicht, dan komt er eerstdaags een regeling van het Rijk, waarbij de subsidie niet bepaald zal worden naar de bijdrage alleen voor de onderwijskrachten, maar naar de kosten van de geheele school, waarin dan het Rijk, de provincie en de gemeente elk voor een deel zouden bijdragen. Als dat juist is en ik meen dat mijne inlichtingen zeer betrouwbaar zijn, dan zou aanneming van het voorstel van den heer de Lange ons eigenlijk niets geven. Dan zou men er toch mede moeten breken en zou men straks weder een geheel andere regeling moeten treffen. Dan zouden wij toch beter en verstandiger doen de heer de Lange heeft zijn voorstel lang en breed verdedigd met er voor het oogen blik een speldje bij te steken. Verder wensch ik eenige kantteekeningen te maken op het geen de heer de Lange gezegd heeft. Ik ken de geschiedenis van de oprichting der vakschool op de Heerengracht ook min of meer, en als ik mij wel herinner dan is het niet juist dat de Zita-vereeniging men versta mij wel, ik zal niet tegen die vereeniging en haar subsidie aanvrage spreken; ik laat haar liever buiten beschouwing, maar na hetgeen de heer de Lange gezegd heeft moet ik er toch eenige woorden aan wijden de oudere zuster is van de vakschool voor meisjes aan de Heerengracht. Immers, de Zita-vereeniging bestond wel vóórdat de vakschool op de Heerengracht opgericht werd, maar zij had toen een geheel

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 9