MAANDAG 5 JANUARI 1920. 5 onderwijs wordt gegeven in het instrument maken. Zoo staat de kwestie niet. Waartegen wij zijn is dit en dan wil ik de koe wel de bel aanbinden. De heer Sijtsma. De kat de bel aanbinden. De heer Dubbeldeman. Een koe heeft ook wel eens een bel aan. Wij zijn hier tegen, dat een instelling subsidie krijgt van de gemeente, waardoor zij in gelegenheid wordt gesteld ook steun van het Rijk te erlangen, terwijl zij tenslotte niet anders blijkt te zijn dan een privé-insteliing van een hoogleeraar. Die hoogleeraar de heeren van Gruting en Sijtsma weten dat blijkbaar niet krijgt daardoor goedkoope arbeidskrach ten en dat mag de bedoeling niet wezen. Indien de heeren van Gruting en Sijtsma adressen van de leerlingen willen hebben en willen weten hoe het oordeel over die school is, dan zal ik hun de noodige aanwijzingen geven. In het jaarverslag van de Vereeniging wordt geschermd met allerlei goede betrekkingen, die de leerlingen hebben ge kregen, maar dat hebben zij niet te danken aan het onder wijs, dat zij op dien cursus hebben gekregen, doch hier aan, dat zij de lessen op Mathesis hebben gevolgd. Als zij bij het overleggen van het mooie diploma, dat zij op Mathesis krijgen, kunnen zeggen, dat zij leerlingen zijn geweest van professor Kamerlingh Onnes hebben zij boven anderen een voorkeur en daaraan mag de gemeente niet medewerken. Bovendien ik weet niet of de heer van Gruting het weet, maar hij moest het weten wordt geen enkele cursus door professor Kamerlingh Onnes zelf gegeven; hij laat dat aan anderen over en dekt den cursus alleen met zijn naam. Ik geloof, dat de Wethouder van Onderwijs niet voldoende op de hoogte is welk soort van onderwijs op dien cursus wordt gegeven en ook niet hoe het gegeven wordt. Wij zijn groote voorstanders om dat onderwijs bij de Ambachtsschool onder te brengen, want daar hoort het thuis. De heer van Gruting heeft aangevoerd, dat aan die school aan leerlingen, die niet voldoende financieelkrachtig zijn, toe lagen worden gegeven. Indien er van de heeren voorstellen komen om dergelijke toelagen ook toe te kennen aan de leer lingen van de Ambachtsschool, die het noodig hebben, dan kunnen zij overtuigd zijn, dat wij ze zullen steunen en onze stem er aan geven. Maar daarover gaat het niet. De kwestie is, dat deze school is opgericht om instrumentmakers te leveren, en, waar zij dat niet doet, voldoet zij niet aan de eischen, welke aan een instrumentmakersschool mogen worden gesteld. De hooge betrekkingen, waarin de leerlingen worden geplaatst, en de hooge titels welke zij verwerven, zeggen niets, omdat die menschen dit niet verkrijgen tengevolge van het feit, dat zij dezen cursus hebben gevolgd, maar doordat zij de lessen bij Mathesis hebben bijgewoond en de examens van dat ge nootschap hebben kunnen afleggen. De heer de Lange. M. d. V. Ik heb wel eens gehoord, dat men het gemakkelijkst spreekt over dingen, waarvan men niets weet. Ik zelf kan dat niet beoordeelen, omdat ik al moei lijk spreek over dingen, welke ik wel weet. Ik begrijp echter niet waarom er zoo'n groote oppositie is tegen het subsidie aan deze school. Ik heb naar aanleiding van hetgeen mevrouw Dubbeldeman bij de behandeling der begrooting heeft gezegd, het jaarverslag over dezen cursus nagelezen, ik vertrouw dat dat jaarverslag wordt samengesteld door eerlijke menschen, die de waarheid zeggen, en dan spreekt uit dat verslag dui delijk, dat deze cursus aan een buitengewoon groote behoefte voldoet. Of die taak ook door anderen zou kunnen worden vervuld, ja, daarover zou men, om de kachel zittende, mis schien weieens gezellig kunnen praten, er is thans echter nog geen ander aanbod voor deze opleiding en daar ben ik blij om, want dat zou het de gemeente nog meer geld aan subsidie kosten. De leerlingen worden daar opgeleid tot instrumentmaker en glasblazer, onder de auspiciën van professor Kamerlingh Onnes. Ik begrijp niet dit in het voorbijgaan, dat kleinee rend wordt gesproken van het verkeeren onder de hoede van een groot man. Ik heb het in de geleerde wereld steeds als een groot voorrecht zien beschouwen, dat men les heeft gehad van, en heeft mogen staan onder leiding van een zeer be kwaam man, en ik geloof dat dat altijd zeer terecht geap precieerd is. Ik heb de jaarverslagen op het oogenblik niet onder mijn bereik, maar ik herinner mij toch wel daarin ook gelezen te hebben, dat de daar opgeleide glasblazers zoodanige reputatie hebben, dat, als er een glasblazer met een diploma van pro fessor Kamerlingh Onnes komt, men, niet in ons land, maar in de wereld bij wijze van spreken, vecht om dien man aan zijne wetenschappelijke inrichting verbonden te krijgen. De heer van Gruting. Ik zou gaarne een enkel woord .willen zeggen naar aanleiding van hetgeen Mevrouw Dubbel deman in het midden gebracht heeft. Het aan deze inrichting gegeven onderwijs is niet het onder wijs, dat men heeft op een vakschool. Het is veelzijdiger. Men krijgt er les in electrotechniek, in scheikunde, in natuur kunde. Dergelijke vakken worden in extenso geleerd en later kiest men naar aanleg deze of gene richting. Juist die veel zijdige ontwikkeling, welke de leerlingen krijgen, is datgene wat zij noodig hebben om later in de wereld zoover mogelijk te kunnen komen. Dat blijkt ook uit die lijst van verschil lende oud-leerlingen van professor Kamerlingh Onnes in het Jaarverslag der Vereeniging. Zeker, professor Kamerlingh Onnes geeft zelf niet les aan deze jongelieden, maar het zijn toch zijn assistenten die onder hem werken; hij geeft toch de leiding; hij weet precies wat er geleerd wordt. Wanneer dus professor Kamerlingh Onnes zijn naam er aan geeft, dan is dat niet om later te schermen met titels, maar wel degelijk om de overtuiging te hebben, dat de werkkrachten die hij gebruikt om de jongelieden verder te bekwamen, uitstekend zijn en in staat om hun te geven wat zij noodig hebben om later in de wereld vooruit te komen en een zeker vak te kiezen. Die veelzijdige ont wikkeling heeft men juist noodig voor menschen, die in wetenschappelijke richting gaan. Die hebben niet in de eerste plaats vakstudie noodig maar een algemeene opleiding. De een verkrijgt dan een positie op het gebied der electrotech niek; een ander wordt teekenaar; een ander wordt amanuensis bij een scheikundig laboratorium, enz. Wanneer men nu weet, dat het hoofdzakelijk betreft kin deren van menschen, die over het algemeen niet financieel krachtig zijn, moet men het dan niet op hoogen prijs stellen, dat er hier een inrichting is waaraan een man als professor Kamerlingh Onnes zich wil geven en waar zij een opleiding genieten welke hen in staat stelt later in de wereld een goede positie te krijgen? Wij moeten het dus op prijs stellen, dat die inrichting er is en ik geloof, dat de oppositie van Mevrouw Dubbeldeman en hare vrienden misplaatst is. En wanneer die spreekster nu zegt, dat die kinderen wel eens een bak kolen of zoo iets moeten halen Mevrouw Dubbeldeman voegt mij toe, dat het hun geregeld werk is. Dat kan ik niet aannemen. Zij zullen dat om beurten doen. Maar wat is er tegen dat iemand, die pas aan zijn opleiding begint, dergelijken arbeid doet? Ik vind er niets in, dat een jongen, die pas begint, een bak kolen haalt. Door dergelijken arbeid vernedert men zich niet. Ik doe zelf ook wel eens zoo iets, als er niemand is die het mij geven kan. Zouden die jongelieden dan behandeld moeten worden als heertjes? Ik geloof niet, dat dat noodig is. Mevrouw Dubbeldeman-Trago. M. d. V. De heer van Gruting heeft verteld, dat ik die jongelieden als heeren wil beschouwd zien. Niemand denkt er over zoo iets te verlangen, maar mij dunkt, dat iemand, die voor instrumentmaker wordt opgeleid niet mag gebruikt worden dat is het eerste jaar hun werk en niets anders als loopjongen, kolensjouwer en ketelstoker. De heer Sijtsma beweert, dat alle leerlingen de richting uitgaan, welke de opleiding aangeeft, maar er is bijna niemand van die jongelieden, die dien kant opgaat. Aan de hand van het lijstje, dat ik vóór mij heb, kan ik aantoonen hoe'n klein percentage slechts terecht komt naar den kant, waar de op leiding heengaat. Men moet niet vergeten, dat het instru mentmaken niet alleen bestaat in het blazen van glazen kolven, maar bijvoorbeeld ook in het maken van allerlei dingen, welke men bij de electriciteit noodig heeft, zooals knopjes, waarmede men het licht aandraait, enz. enz. Waar hier meermalen pogingen zijn aangewend om een fabriek van dergelijke voorwerpen op te richten, maar steeds tevergeefs wegens gebrek aan voldoende geschoolde werkkrachten, behoef ik zekér niet nader aan te toonen, dat die school niet voldoet aan de eischen, welke men er aan moet stellen. De heer Pera. M. d. V. Ik zou een korte verklaring willen afleggen. Het is enkele jaren geleden, dat ik benoemd was in een commissie vanwege de Provinciale Staten om kennis te nemen van de werkzaamheid van deze inrichting, ook in verband met het verleenen van subsidie. Na alles gezien te hebben, ook de werkzaamheden, welke er verricht werden, was die commissie eenstemmig in haar lof over het uitnemende werk, dat er gedaan werd, en over alle maatregelen, welke getroffen werden om de jongelieden, die daar waren, te vormen. Het nut van deze instelling kon met nadruk worden gecon stateerd en ten hoogste worden geroemd. De heer van der Lip. M. d. V. Ook ik zou met een enkel woord ons voorstel willen verdedigen. Ik kan mij dan geheel aansluiten bij hetgeen de heeren van Gruting, Sijtsma en de Lange hebben opgemerkt. Ook

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 5