30
MAANDAG 5 JANUARI 4920.
vorderd, en dat is voor mij de maatstaf van de zedelijkheid:
het grootste levensgeluk voor eeri groot aantal menschen. Een
anderen maatstaf van de zedelijkheid erken ik niet. Als daar
aan is voldaan, is de zedelijkheid bevorderd. Ik beschouw
mijn amendement als een bevordering van de zedelijkheid.
Ik wil verder iets zeggen over de gehuwde onderwijzeres.
Volgens den heer de Lange behoort de gehuwde onderwijzeres
in het gezin, maar, als hij die stelling verkondigt, begeeft hij
zich op gevaarlijk terrein. Hij is tegen overheidsinmenging
in kwesties van het gezin en nu gaat hij in het belang van het
gezin bemoeiing van overheidswege bepleiten. Dat is volko
men in strijd met zijn beginselen. Het gaat alleen om het
belang van het onderwijs en ik geloof, dat een onderwijzeres,
die zelve moeder is,, beter de kinderen kan begrijpen dan een
onderwijzeres, die ongehuwd is.
De heer van der Lip. M. d. V. Ik vind het niet noodig
met de heeren Knuttel en de la Rie te gaan twisten over de
vraag wat zedelijk is en wat niet, ik verklaar alleen dat ik
geheel blijf bij hetgeen ik gezegd heb. En dan moet mij nog
deze opmerking van het hart, dat ik er mij dikwijls over
verbaasd heb en ook nu weer dat van den kant van
voorstanders van het openbaar onderwijs voorstellen gedaan
worden die het openbaar onderwijs noodzakelijk moeten
deuken. Ik geloof zeker dat wanneer, zooals enkele heeren
willen, die tot de voorstanders van het openbaar onderwijs
gerekend moeten worden, een ongehuwde onderwijzeres die
moeder werd, in de school gehandhaafd were), dit de open
bare school onberekenbare schade zou berokkenen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement van den heer Knuttel wordt instemming
gebracht en met 46 tegen 11 stemmen verworpen.
Tegen stemmen de heerenSplinter, Pera, Bots, van der
Lip, de Lange, van der Pot, Stijnman, Sijtsma, Huurman,
Eikerbout, Bisschop, Heemskerk, van Tol, Wilmer, Kuiven-
hoven en van Hamel.
Vóór stemmen de heerende la Rie, 'Knuttel, van Weeren,
Dubbeldeman, de dames BaartBraggaar en Dubbeldeman
Trago, de heeren van der Zeeuw, Huges, Groeneveld, van
Stralen en Oostveen.
Het gewijzigde artikel 4, thans artikel 5, in stemming ge
bracht, wordt met 23 tegen 4 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen de heerenSplinter, Pera, Bots, van der Lip,
de la Rie, van der Pot, Stijnman, Sijtsma, Knuttel, van Weeren,
Eikerbout, Bisschop, Dubbeldeman, de dames BaartBrag
gaar en DubbeldemanTrago, de heeren van der Zeeuw,
Huges, Wilmer, Kuivenhoven, Groeneveld, van Stralen,
Oost veen en van Hamel.
Tegen stemmen de heeren: de Lange, Huurman, Heems
kerk en van Tol.,
Beraadslaging over artikel 5 (thans artikel 6) luidende:
«Onderwijzers, op wie militaire dienstplicht rust, genieten
verlof, zoolang zij zich verplicht in werkelijken dienst bevinden.
Zij genieten over den tijd van dit verlof:
4e. voor zoover zij zich in werkelijken dienst bevinden voor
eerste oefening verlengd verblijf in werkelijken dienst als
gevolg van opleiding tot een rang inbegrepen of als be-
hoorende tot het zoogenaamd blijvend gedeelte, 3/io der
jaarwedde
2e. voor zoover zij zich in werkelijken dienst bevinden voor
herhalingsoefeningen, de volle jaarwedde;
3e. voor zoover zij zich in werkelijken dienst bevinden ten
gevolge van een oproeping wegens buitengewone omstandig
heden
a. de eerste zes weken de volle jaarwedde.
b. na de eerste zes weken
kostwinners 9/io van hun jaarwedde
niet-kostwinners 3/io van hun jaarwedde.
Het. deel der jaarwedde, vermeld in het tweede lid onder
3e b, wordt, zoowel voor kostwinners als voor niet-kostwinners
verminderd met de helft van hun militaire jaarwedde, indien
zij den officiersrang, of den onderofficiersrang bekleeden. Het
wordt voor kostwinners bovendien verminderd met het bedrag,
dat ter zake van hun werkelijken dienst van Rijkswege mocht
worden toegekend als vergoeding wegens kostwinnerschap.
Ten aanzien van hen, die geen eigenlijke kostwinners zijn,
maar die aannemelijk maken, dat zij bijdragen tot het onder
houd van anderen, kunnen Burgemeester en Wethouders de
uitkeering vaststellen op een hooger bedrag dan in het tweede
lid onder 3e b voor niet-kostwinners is bepaalddit bedrag
mag echter niet hooger zijn dan 9/10 van de jaarwedde, met
inachtneming van het bepaalde in het 3e lid.
Met afwijking in zoover van het bepaalde in het tweede
lid onder 3e worden Iandstormplichtigen, die in werkelijken
dienst worden gesteld binnen één jaar nadat het eerste gedeelte
van de met huri jaarklasse overeenkomende lichting der
militie werd ingelijfd, de eerste acht en een halve maand
van hun verblijf in werkelijken dienst geacht te verkeeren
in het geval, bedoeld in het tweede lid onder 4e.
Gedurende verblijf in werkelijken dienst enkel tot het
ondergaan van straf wordt de jaarwedde geheel ingehouden.
Gedurende verlengd verblijf in werkelijken dienst wegens
ziekte worden van de jaarwedde slechts ingehouden de be
dragen, bedoeld in het derde lid.
In de gevallen, in dit artikel omschreven, daalt het bedrag,
dat van de jaarwedde wordt uitgekeerd, niet beneden het
bedrag van de door den onderwijzer verschuldigde bijdragen
voor eigen en voor weduwe- en weezenpensioen.
Deze bepalingen vinden overeenkomstige toepassing ten
opzichte van don onderwijzer, die bij zijne indiensttreding
eene vrijwillige verbintenis bij het reservekader heeft aan
gegaan, voor den duur dier verbintenis.
Het is den onderwijzer niet toegestaan zich onverplicht op
eenigerlei wijze aan den militairen dienst te verbinden of zijn
verblijf onder de wapenen te verlengen, tenzij hij hiertoe
verlof van Burgemeester en Wethouders bekomen hebbe."
waarop is voorgesteld een amendement van den heer de
Lange, om sub 4e en 3e voor 3/io te lezen: »15/ioo".
De Voorzitter. Ik wil den heer de Lange vragen, of het
niet beter is niet te spreken van 15/ioo doch van V20; dat is
duidelijker en spreekt beter.
De heer de Lange. M. d. V. Ik kan mij met uwe opmer
king vereenigen. Ik verander dus in mijn amendement »"/ioo"
in »3/2o".
De bestaande toestand is deze. dat een onderwijzer, die voor
zijn eerste oefening bii de militie opgeroepen wordt, gedurende
den daarvoor gestelden tijd verlof verleend wordt met inhou
ding van de bezoldiging.
Ik acht den bestaanden toestand goed en voldoende, maar
nu Burgemeester en Wethouders blijkbaar van oordeel zijn
dat wij met deze gewoonte moeten breken en voorstellen om
aan den onderwijzer, die als militieplichtige in militairen
dienst moet, een deel van zijne wedde toe te kennen, acht ik
de zaak niet van zoo principieele beteekenis, dat ik tegen
elke toekenning van wedde moet zijn. Ik acht echter 3/io van
de wedde veel te veel. Ik ga van de stelling uit, dat iemand,
die onder de wapenen is, verzorgd moet worden door of van
wege het Departement van Oorlog en niet door het gemeente
bestuur van Leiden.
Er kan eenige moeielijkheid van financieelen aard komen,
wanneer zoo iemand absoluut geen bezoldiging krijgt, want
hij zal, aangezien zijn diensttijd doorloopt, onderwijl zijn pen
sioenpremie moeten blijven betalen; maar die premie bedraagt
ten hoogste 7 pCt. van de wedde. Krijgt nu zoo'n jonge man
van het gemeentebestuur 45 pCt. van zijne .wedde, dan krijgt
bij ruim het dubbele van wat zijne pensioenpremie bedraagt
en dat acht ik alleszins voldoende. Ik vind, wat meer ge
geven zou worden, gegeven zonder voldoend motief en daarom
stel ik voor 3/io te veranderen in 3/20.
Het amendement van den heer de Lange wordt voldoende
ondersteund en maakt mitsdien een onderwerp van beraad
slaging en stemming uit.
De heer van der Lip. M. d. V. Het doet mij genoegen dat
de heer de Lange niet tegen eenige uitkeering is. Het gaat
dus hier weer alleen over de quaestie: wat meer of wat min
der. Een uitkeering van 3/io kwam ons billijk voor. Deze
menschen kunnen misschien ook anderen gedeeltelijk onder
houden. Dan zijn het kostwinners, zegt de heer de Lange.
Dat behoeft nog niet.
Deze personen zijn nog op jeugdigen leeftijd en zullen dus
in den regel geen kostwinners zijn, maar het kan zijn dat zij
verplichtingen hebben tegenover familieledenook kunnen zij
een kamer moeten aanhouden en andere dergelijke uitgaven
hebben.
Het kwam ons daarom wenschelijk voor om te breken met
het oude systeem, dat de bezoldiging geheel ingehouden wordt,
en een klein bedrag aan deze personen uit te keeren, en dat
bedrag hebben wij gesteld op 3/io.
Wat nu betreft de vergoeding bij verblijf onder de wapenen
in buitengewone omstandigheden, is ons voorstel gedeeltelijk
gebaseerd op hetgeen wij in den achter ons liggenden tijd
hebben uitgekeerd. Wij hebben uitgekeerd aan de niet-kost
winners 35 pCt. en wij hebben nu 3/io genomen. Dit is dus
iets lager, maar het wordt ten deele gecompenseerd hierdoor,
dat zij 6 weken vol salaris krijgen, terwijl wij in den oorlogs
tijd van het begin af aan 35 percent hebben uitgekeerd.