MAANDAG 5 JANUARI 1920.
27
doende toegelicht was, in het adres van den Bond van Neder-
landsche Onderwijzers. Ik onderstel, dat de Wethouder die
toelichting heeft gelezen. Ik vind het een dwaasheid voordat
zoogenaamde hoofdschap 100.te geven. Bij informatie is
mij gebleken, dat dat hoofdschap slechts in naam bestaat, en
dan is het toch te gek om los te loopen om voor iets, dat
slechts in naam bestaat, 100.— toe te kennen. Wij zijn
bereid te betalen- voor arbeid, die werkelijk verricht wordt,
maar te betalen voor arbeid die alleen in naam wordt ver
richt, heeft geen zin.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement van den heer Dubbeldeman, strekkende
om de 3e alinea van het artikel te laten vervallen, wordt in
stemming gebracht en met 16 tegen 13 stemmen verworpen.
Tegen stemmen de heerenSplinter, Pera, Bots, van der
Lip, de Lange, van der Pot, Stijnman, Sijtsma, Huurman,
Bisschop, van Tol, Huges, Wiluier, Kuivenhoven, Oostdam,
van Hamel.
Vóór stemmen de heeren: de la Rie, van Gruiing, Knuttel,
van Weeren, Eikerbout, Heemskerk, Dubbeldeman, de dames
Baart—Braggaar en Dubbeldeman—Trago, de heeren van der
Zeeuw, Groeneveld, van Stralen en Oostveen.
Het gewijzigde artikel 3 wordt vervolgens zonder hoofde
lijke stemming aangenomen.
De artikelen 4 en 5 worden achtereenvolgens zonder be
raadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel 6, luidende
»De adspirant-onderwijzeressen in de vrouwelijke handwerken
aan een der openbare jongens- en meisjesscholen der 2e, 3e
ot 4e klasse verbonden, ontvangen, indien zij in het bezit
zijn der akte, bedoeld in artikel 2 der wet op het Lager
Onderwijs order K, een jaarlijksche toelage van ƒ50.
tot. 75.
Het bedrag der toelage wordt bepaald door Burgemeester
en Wethouders, gehoord het hoofd der school. De laatste
zinsnede van artikel 5 is hierbij van toepassing",
waarop door den heer Sijtsma een amendement is voorge
steld, strekkende om in plaats van «ƒ50.— tot 75.—" te
lezen75.tot 100.
De heer Sijtsma. Dit amendement spreekt voor zich zelf,
Mijnheer de Voorzitter, en behoeft dus geen nadere toelichting.
Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt
derhalve een onderwerp van beraadslaging en stemming uit.
De heer van der Lip. M. d. V. Het schijnt de gewoonte
te worden, dat de heeren hun amendementen niet meer toe
lichten; dat lijkt mij echter geen goede manier van handelen.
Die een verandering wil, zal toch dienen mee te deelen,
waarom hij deze wenschelijk acht. Dan alleen kan er be
hoorlijk gedebatteerd worden.
Wij weten dus niet waarom de heer Sijtsma een ander
bedrag voorstelt, dan Burgemeester en Wethouders. Ik wil
nu alleen even zeggen hoe wij aan ons bedrag zijn gekomen.
Wij hebben het genomen naar verhouding van de toelage
der kweekelingen bij het lager onderwijs. Dezen krijgen een
vergoeding van 100.— of 10 van het aanvangssalaris van
een onderwijzer. Nu is het aanvangssalaris van een onder
wijzeres in handwerken ƒ.500.zoodat volgens diezelfde
basis van 10% de kweekelingen bij het handwerkonderwijs
moeten hebben 50.—. De kweekelingen kunnen komen tot
ƒ150.— dat is 50% boven het minimum, daarom namen wij
voor de adspirant-handwerkonderwijzeressen als maximum
ƒ75.—, dat is ook 50% boven het minimum. Dit lijkt dus
een zeer billijke regeling.
Bij aanneming van het amendement van den heer Sijtsma
zal de verhouding tot de andere kweekelingen verbroken
worden.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement van den heer Sijtsma wordt in stemming
gebracht en met 16 tegen 13 stemmen verworpen.
Tegen stemmen de heerenSplinter, Pera, Bots, van der
Lip, de Lange, van der Pot, Stijnman, Huurman, Eikerbout,
Bisschop, Heemskerk, van Tol, Wilmer, Kuivenhoven, Oostdam,
en van Hamel.
Vóór stemmen de heeren: de la Rie, Sijtsma, van Gruting,
Knuttel, van Weeren, Dubbeldeman, de dames Baart—Braggaar,
en Dubbeldeman—Trago, de heeren van der Zeeuw, Huges,
Groeneveld, van Stralen en Oostveen.
Artikel 6 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming
aangenomen.
Artikel 7 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
aangenomen.
Beraadslaging over art. 8, luidende:
»Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden
op 1 Januari 1919, met uitzondering van de artikelen 6 en 7,
die geacht worden in werking te zijn getreden op 1 October 1919.
Op eerstgenoemden datum vervallen de artikelen 14bis,
14<er, 15 en 16 der verordening van 19 December 1918 (Gem.
Blad n° 46) gewijzigd bij de verordening van 28 Augustus
1919 (Gem. Blad n° 36)",
waarop door den heer Dubbeldeman is voorgesteld een
amendement om de le alinea te lezen
»Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden
op 1 Januari 1919, met uitzondering van artikel 7, dat geacht
wordt in werking te zijn getreden op 1 October 1919.',
De Voorzitter. De bedoeling van den heer Dubbeldeman
is, om de uitzondering wat betreft artikel 6 te schrappen en
dus ook ten behoeve van de adspirant-onderwijzeressen in de
vrouwelijke handwerken aan de salarisregeling terugwerkende
kracht tot 1 Januari 1919 te geven.
Het amendement van den heer Dubbeldeman wordt voldoende
ondersteund en maakt mitsdien een onderwerp van beraad
slaging en stemming uit.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Ik acht het billijk, dat
wij ook voor de adspirant-onderwijzeressen in de vrouwelijke
handwerken aan de salarisregeling terugwerkende kracht
verleenen tot 1 Januari 1919. De menschen hebben dien
arbeid verricht en wij moeten haar daarvoor betalen. Als zij
nu de verhooging waard zijn, is er dunkt mij geen enkele
reden haar dat vanaf 1 Januari 1919 te onthouden. Ik geef
dan ook den Raad in overweging mijn amendement aan te nemen.
De heer van der Lip. Ik kan mij met het amendement
van den heer Dubbeldeman niet vereenigen.
Wij hebben hier niet te maken met een betrekking, die al
gesalariëerd wordt en waarvan het salaris te laag wordt geacht,
maar wij gaan thans voor het eerst aan deze betrekking een
salaris toekennen, zoodat er geen enkele reden bestaat om
daaraan terugwerkende kracht en nog wel van een jaar
te verleenen.
Er kunnen zich bovendien allerlei practische moeilijkheden
voordoen. Er zijn allicht adspirant-onderwijzeressen, die verleden
jaar werkzaam waren en nu verdwenen zijn, omdat zij hier
of elders een vaste betrekking hebben gekregen. Men zou dan
aan al die dames nog een zeker deel van het salaris moeten
gaan uitbetalen.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het amendement van den heer Dubbeldeman wordt in
stemming gebracht en met 19 tegen 10 stemmen verworpen.
Tegen stemmen de heerenSplinter, Pera, Bots, van der Lip,
de Lange, van der Pot, Stijnman, Sijtsma, van Gruting,
Huurman, Eikerbout, Bisschop, Heemskerk, van Tol, Huges,
Wilmer, Kuivenhoven, Oostdam en van Hamel.
Vóór stemmen de heerende la Rie, Knuttel, van Weeren,
Dubbeldeman, de dames Baart—Braggaar en Dubbeldeman—
Trago, de heeren van der Zeeuw, Groeneveld, van Stralen
en Oostveen.
Artikel 8 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming
aangenomen, waarna de geheele verordening eveneens zonder
hoofdelijke stemming wordt vastgesteld.
Verordening tot regeling:
a. van de wijze van uitbetaling der jaarwedden van de
onderwijzers aan de openbare lagere scholen in de ge
meente Leiden
b. van de inhouding dier jaarwedden bij verlof tot af
wezigheid
c. van de huurwaarde der ambtswoning van een schoolhoofd.
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
Beraadslaging over artikel 1, luidende:
»De uitbetaling der jaarwedden geschiedt maandelijks, telkens
voor een twaalfde gedeelte.
Bij ontslag wordt de jaarwedde uitbetaald tot en met den
dag, voorafgaande aan dien, waarop het ontslag ingaat. Bij
overlijden wordt de jaarwedde uitbetaald tot en met den dag
van overlijden."
I