MAANDAG 5 JANUARI 1920. 25 De Voorzitter. Ook in artikel 8, 2de alinea, wordt: »één onderwijzer-plaatsvervangend hoofd" vervangen door: één onderwijzer(es)-plaatsvervangend hoofd." Het aldus gewijzigd artikel 8, benevens de artikelen 9 en 10 worden achtereenvolgens zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen, waarna de gansche verordening zonder hoofdelijke stemming wordt vastgesteld. Verordening regelende de bezoldiging van de vakonder wijzers en -onderwijzeressen in teekenen, gymnastiek en hand werken en de toelagen aan de kweekelingen en de adspirant- onderwijzeressen in de vrouwelijke handwerken der openbare lagere scholen van de gemeente Leiden. Algemeene beschouwingen worden niet gehouden. Beraadslaging over artikel 1, luidende: »De bezoldiging van de vakonderwijzers en -onderwijzeressen in teekenen en gymnastiek aan de openbare lagere scholen bedraagt 70.'sjaars per wekelijksch lesuur, na het vol brengen van 2, 4, 6, 8 en 16 dienstjaren aan eene openbare of bijzondere of buitengewone school voor lager onderwijs, telkens te verhoogen met 5.per wekelijksch lesuur, zoo dat de maximum bezoldiging 100.'sjaars per wekelijksch lesuur bedraagt. Buiten toestemming van den vakonderwijzer of de vak onderwijzeres kunnen hem (haar) niet meer dan 30 respec tievelijk 25 lesuren per week worden opgedragen." De heer de Lange. M. d. V. Er schuilt in dit artikel een tout. In den vierden regel staat namelijk: »van 2, 4, 6, 8 en 16 dienstjaren"; dat moet zijn: »van 2, 4, 6, 8, 12 en 16dienst jaren". Als de heeren de oude verordening naslaan, zullen zij zien, dat dit een fout in het voorstel van Burgemeester en Wethouders is. De Voorzitter. Ik dank den heer de Lange zeer, want de fout was inderdaad ook Burgemeester en Wethouders ontgaan. Burgemeester en Wethouders zullen die wijziging aanbrengen. De heer van der Lip. Dat is sympathiek. De heer de Lange. Dit is de eerste keer, dat ik in dezen Raad een pluimpje krijg. De beraadslaging wordt gesloten en het gewijzigd artikel 1 zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Artikel 2 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stem ming aangenomen. Beraadslaging over artikel 3 luidende: »Voor de vakonderwijzeressen in de handwerken op de scholen der derde en vierde klasse bedraagt de aanvangs- jaarwedde 450. Voorts bedragen de wedden: na 2 jaar dienst aan een openbare of bijzondere of buiten gewone school voor lager onderwijs, hetzij hier, hetzij elders475. na 4 jaar dienst500.— 6 b 525. 8 550. 10 575. b 12 b 600. De jaarwedde van de eerste onderwijzeres bedraagt ƒ100. meer dan haar jaarwedde als vakonderwijzeres volgens deze regeling zou bedragen. voor de vakonderwijzeressen in de handwerken op de scholen der tweede klasse voor jongens en meisjes bedraagt de aanvangswedde 45.'sjaars per wekelijksch lesuur. Deze wedde wordt na 2, 4, 6, 8, 10 en 12 jaar dienst aan een openbare of bijzondere of buitengewone school voor lager onderwijs, hetzij hier, hetzij elders, telkens verhoogd met 2.50 'sjaars per wekelijksch lesuur. üp de onderwijzeressen in dit artikel bedoeld is het 2e lid van art. 2 van toepassing." waarop de volgende amendementen zijn voorgesteld: een van den heer de Lange, luidende: »In art. 3 het tweede lid aldus te lezen Voorts bedragen de wedden: na 2 jaar dienstenz. 500.— 4 550. 6 b b 600. b 8 b b b 650. b 10 b b b 700. en het 5e lid aldus te lezen: Deze wedde wordt na 2, 4, 6, 8 en 10 jaar dienst aan een openbare of bijzondere of buitengewone school voor lager onderwijs, hetzij hier, hetzij elders, telkens verhoogd met ƒ5.'sjaars per wekelijksch lesuur." een, van den heer Sijtsma, luidende: Bin alinea één ƒ500.in plaats van ƒ450. De tweede alinea te lezen: Voorts bedragen de wedden: na twee jaar dienst aan een openbare of bijzondere of buitengewone school voor lager onderwijs, hetzij hier, hetzij elders550. na 4 jaar dienst600. b 6 b bb 650. b 8 b bb 700. en b 10 b bb 750. En in de vierde alinea te lezen 50.in plaats van 40. en verder. Deze wedde wordt na 2, 4, 6, 8 en 10 jaar dienst enz., telkens verhoogd, met ƒ5.'sjaars per wekelijksch lesuur." en een van deti heer Dubbeldeman, luidende: Bin art. 3 van de verordening, regelende de bezoldiging van de vakonderwijzers en onderwijzeressen, enz., de navol gende veranderingen aan te brengen: In art. 3, le alinea te lezen: 500 in plaats van 450 550 b b b 475 600 b b b 500 650 b b b 525 700 b b b 550 750 b b b 575 800 b b b 600 Art. 3, 3e alinea: te laten vervallen. In art. 3, 4e alinea te lezen:.50 in plaats van 40 b b 3, 5e b b b 5.b b b 2.50 De Voorzitter. Er zijn onder de ingediende amendementen verscheidene, die parallel loopen met elkander, het een wat meer, het ander wat minder, maar om nu te voorkomen, dat wij met elk amendement te lang bezig zijn, wil ik even in het kort uiteen zetten hoe de verschillende amendementen zich verhouden tot het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Het verst gaan de amendementen van den heer Dubbeldeman. Een daarvan, n.l. dat, strekkende om de 3e alinea van het artikel te laten vervallen, zou ik voorloopig willen uitschakelen. Het gaat over de afschaffing van den rang van eerste onderwijzeres en daarover zou ik apart willen laten beslissen. Wat de gewone salarisregeling betreft, staat het dichtst bij Burgemeester en Wethouders met zijn amendementen de heer de Lange, die met hetzellde bedrag begint, met ƒ50.in plaats van met ƒ25.opklimt en eindigt met 700.omdat hij één verhooging minder heeft. Volgens zijn voorstel komen die onderwijzeressen op haar maximum na 10 jaren, volgens dat van Burgemeester en Wethouders na 12 jaren. Voor de vakonderwijzeressen in de handwerken op de scholen der tweede klasse voor jongens en meisjes heeft de heer de Lange behouden het aanvangssalaris van 45.'s jaars per wekelijksch lesuur, maar hij heeft daarbij in zijn systeem volkomen juist verhoogingen van ƒ5.voorgesteld in plaats van ƒ2.50. Immers, voor de andere onderwijzeressen heeft hij verhoogingen van ƒ50.in plaats van ƒ25.voorgesteld. Op deze amendementen volgen in meerdere afwijking van het voorstel van Burgemeester en Wethouders de amendementen van den heer Sijtsma. Deze kent eveneens na tien jaren de laatste verhooging toe, maar begint met een aanvangswedde van ƒ500.en eindigt daardoor uit den aard der zaak 50. hooger dan de heer de Lange. In het derde amendement van den heer Sijtsma zit een vergissing. Er staat: Bin de vierde alinea te lezen 50.in plaats van ƒ40"; dat moet zijn: Bin de vierde alinea te lezen 50.— in plaats van 45 Dit voorstel is volkomen rationeel, omdat de heer Sijtsma begint met ƒ500.voor de andere onderwijzeressen. Verder heeft de heer Sijtsma natuurlijk ook de verhoogingen van ƒ5.per wekelijksch lesuur op de scholen der tweede klasse. De heer Dubbeldeman heeft twee vergissingen in zijn amendementen. Er staat: Bin art. 3, le alinea te lezen: 500 in plaats van 450 550 b b b 475" enz. Dit moet zijn Bin art. 3, le alinea te lezen500 in plaats van 450 b b b 2e b b b 550 b b b 475" enz. Verder stelt de heer Dubbeldeman voor in de 4de alinea b/50.— te lezen in plaats van ƒ40.—". Dit moet zijn: in plaats van Bƒ45.Overigens wil hij ook de wedde verhoogen met ƒ5.per wekelijksch lesuur na zeker aantal jaren. Het groote verschil zit dus hierin, dat de heer Dubbeldeman, in afwijking van de heeren de Lange en Sijtsma hetzelfde aantal verhoogingen behouden heeft als Burgemeester en Wethouders, ten gevolge waarvan hij weder hooger komt. Dus volgens het voorstel van Burgemeester en Wethouders zouden de wedden van 450.in 12 jaar oploopen tot 600.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 25