MAANDAG 5 JANUARI 1920.
23
een 2de klas school, lang niet zoo'n moeilijke taak heeft als
een onderwijzer aan een 3de of een 4de klas school. Wij
zouden dan ook aan deze menschen eens moeten denken.
Maar de Bond vraagt dat niet; die vraagt eenvoudig gelijk
stelling en hij acht het verkeerd dat men voor het verrichten
van deze zoogenaamde buitengewone werkzaamheden een
hoogere bezoldiging zou geven.
Iets anders zou het bijvoorbeeld zijn als door Burgemeester
en Wethouders een dergelijke verhooging werd gevraagd voor
de onderwijzers aan de buitengewone school voor zwakzinnigen,
van hen is het natuurlijk algemeen erkend, dat hun taak
veel zwaarder en moeilijker is; maar het zou een dwaasheid
van den Raad zijn om een extra-bezoldiging van 100.— te
geven, alleen omdat men bij zich in de klas heeft een adspirant-
onderwijzer of adspirant-onderwijzeres. En die dwaasheid zou
nog grooter worden, omdat de groote vakbond die voor de
algemeene belangen der onderwijzers opkomt, er tegen is.
Al zijn mijne motieven en die van den heer de Lange niet
dezelfde, wij zijn het toch daarover eens dat wij die extra
bezoldiging niet moeten geven.
De heer Sijtsma. M. d. V. Met een enkel woord wil ik mij
aansluiten bij de vorige sprekers. Ook mij lijkt het toe, dat
deze ƒ100.bespaard kan worden en wij in dit opzicht kunnen
bezuinigen in het belang van de gemeente zonder het belang
van het onderwijs te schaden. Indien wij er mede beginnen
om aan de onderwijzers van enkele scholen een extra bedrag
toe te kennen, dan komt straks iemand met evenveel recht
vertellen: de onderwijzers van de scholen der vierde klasse
hebben zulke moeilijke leerlingen, die moeten deze ƒ100.
ook hebben. Hier moet geldengelijke monniken, gelijke kappen!
De onderwijzers doen hetzelfde werk. Bovendien zijn de klassen
aan de leerschool in den regel klein, waardoor de taak van het
personeel wordt vergemakkelijkt. Er is dan ook geen enkele
reden een gunst te scheppen, door dezen menschen 100.
extra te geven. Ik sluit mij aan bij het idee van den heer
de Lange en zal tegen dit voorstel van Burgemeester en
Wethouders stemmen.
De heer Oostdam. M. d. V. Ook ik wensch mij bij den
heer de Lange aan te sluiten. Ik vind het een verkeerd
systeem om dadelijk een belooning te geven, indien een
enkelen keer eens iets meer dan gewoon ten bate van de
gemeenschap wordt gedaan. Bij de onderwijzers mogen wij
wel zooveel gemeenschapszin onderstellen, dat wij kunnen
aannemen, dat zij dat gaarne doen.
De heer van der Lip. M. d. V. Het is onjuist te beweren,
gelijk de heer Dubbeldeman doet, dat wij «plotseling" komen
met een voorstel om aan deze onderwijzers 100 meer te
geven. Dezelfde fout is gemaakt in het adres van den Bond
van Nederlandsche Onderwijzers, waarin wordt gezegd dat
ons voorstel tengevolge heeft het «scheppen van een nieuw
rangetje". Sedert December 1918 is reeds aan deze onder
wijzers ƒ100.meer salaris toegekend, zoodat er geen sprake
van is, dat Burgemeester en Wethouders nu plotseling voor
stellen om deze onderwijzers hooger te gaan salarieeren. De
Raad heeft dat in December 1918 reeds zoo besloten.
Wat de zaak zelve betreft, ik geloof, dat er alleszins reden
is die extra toelage te behouden. Artikel 34 van de Kweek
schoolverordening zegt
«Aan de Kweekschool is een der openbare lagere scholen
als leerschool verbonden, waar de kweekelingen lessen in het
onderwijs ontvangen."
Daardoor draagt deze school een geheel apart karakter,
namelijk dat van een leerschool, een school, welke dient niet
alleen om onderwijs te geven aan de kinderen, maar ook om
de kweekelingen te leeren les geven. Dat kost meer tijd; de
lessen, welke door de kweekelingen worden gegeven, worden
er voor en daarna besproken. De onderwijzers hebben daar
dus een zwaardere taak dan op andere scholen, hetgeen
den Raad indertijd terecht aanleiding heeft gegeven om dien
onderwijzers ƒ100.meer toe te kennen dan aan de andere
onderwijzers. Dien toestand willen wij handhaven, omdat er
ons inziens geen enkele reden is daarop terug te komen.
Nu heeft de heer de Lange ook hier alweer aangevoerd,
dat aanneming van het voorstel van Burgemeester en Wet
houders veel geld zal kosten, omdat die extra toelage van
ƒ100.dan ook aan het personeel van de door hem bedoelde
bijzondere leerschool zal gegeven moeten worden.Ik wil het gaarne
aannemen, maar ik heb dit niet in artikel 26 novies of in een ander
artikel van de wet kunnen vinden. Dus voorloopig moet ik het ar
gument van den heer de Lange als onjuist afwijzen. Maar moge
lijk kan de heer de Lange, die de wet blijkbaar ook bestudeerd
heeft, mij aantoonen dat ik mij vergis. Ik ken de wet ook
nog niet ,door en door, maar, zoover ik heb kunnen nagaan,
heeft de heer de Lange het mis. Maar ook afgezien daarvan,
blijf ik de door den Raad in 1918 toegekende extra-belooning
alleszins billijk en redelijk vinden.
De beraadslaging wordt gesloten.
Punt II van het voorstel van Burgemeester en Wethouders in
stemming gebracht, wordt met 21 tegen 8 stemmen verworpen.
Tegen stemmen de heeren: Splinter, de Lange, de la Rie,
Stijnman, Sijtsma, Knuttel, van Weeren, Eikerbout, Bisschop,
Heemskerk, Dubbeldeman, van Tol, de dames BaartBraggaar
en DubbeldemanTrago, de heeren van der Zeeuw, Wilmer,
Kuivenhoven, Groeneveld, van Stralen, Oostdam en Oostveen.
Vóór stemmen de heeren: Pera, Bots, van der Lip, van
der Pot, van Gruting, Huurman, Huges en van Hamel.
Thans komt in behandeling:
Verordening, bepalende het getal der scholen voor open
baar lager onderwijs te Leiden, den omvang van het onder
wijs op elke school en den bijstand aan de hoofden der
scholen te verleenen.
Algemeene beschouwingen worden niet gehouden.
Artikel 1 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming
aangenomen.
Beraadslaging over artikel 2, luidende
«Van de vakken in art. 2 der Wet op het Lager Onderwijs
genoemd, wordt onderwijs gegeven:
op de jongensschool der eerste klasse in aj, l, o, q en s;
op de meisjesschool der eerste klasse in a -1o, q, s en t;
op de jongensschool der tweede klasse in [a—j, l—q,senu\
op de meisjesschool der tweede klasse in aq, s en t;
op de scholen der tweede klasss voor jongens en meisjes
in a—l, o, q, s en t;
op de scholen der 3e en 4e klasse in aken s."
De heer de Lange. M. d. V. Ik heb geen voorstel betref
fende artikel 2, maar ik wensch alleen Burgemeester en Wet
houders te vragen, of er al gelet is op de aanvankelijke be
slissing van de Tweede Kamer, dat in het vervolg de kennis
van het Fransch niet meer geëischt zal worden bij het toe
latingsexamen voor Gymnasium of Hoogere Burgerschool.
Nu kunnen wij natuurlijk aan de 1ste en 2de klasse scholen
wel onderwijs in het Fransch blijven gevenmaar voor zoover
de scholen opleiden voor Gymnasium en Hoogere Burgerschool
zullen zij vermoedelijk ten gevolge van die beslissing in het
vervolg dit onderwijs niet meer behoeven te geven om de
kinderen voor te bereiden tot het toelatingsexamen voor die
inrichtingen.
De heer van der Lip. Ik kan de heer de Lange antwoorden,
dat wij dat zullen overwegen als de wettelijke regeling er
eenmaal is, want deze is nog niet tot stand gekomen.
De heer de Lange. Ik heb alleen de opmerking even willen
maken.
De beraadslaging wordt gesloten en artikel 2 zonder hoof
delijke stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel 3, luidende:
«Aan de hoofden der scholen wordt bijstand verleend door
één onderwijzer- of onderwijzeres-plaatsvervangend hoofd.
Deze moet bij dé aanstelling de hoofdakte bezitten en den
leeftijd van drie en twintig jaar volbracht hebben.
een voor elke school afzonderlijk te bepalen aantal onder
wijzers of onderwijzeressen met hoofdaktevan deze onder
wijzers of onderwijzeressen moeten voor elke school ten minste
twee den leeftijd van drie en twintig jaar volbracht hebben;
een voor elke school afzonderlijk te bepalen aantal onder
wijzers of onderwijzeressen
een of meer vakonderwijzers of vakonderwijzeressen voor
een of meer der vakken k, q, s en t.
I Tevens zullen op elke school een afzonderlijk te bepalen
aantal kweekelingen werkzaam mogen zijn, met inachtneming
van het bepaalde bij art. 8 der Wet.
Bovendien kunnen op de jongens- en meisjesscholen der
2e, 3e en 4e klasse een bij de artikelen 5 en 8 te bepalen
aantal adspirant-onderwijzeressen in de vrouwelijke hand
werken werkzaam gesteld worden. Zij worden door Burge
meester en Wethouders, gehoord het hoofd der school, aan
gesteld, geschorst en ontslagen."
De Voorzitter: üp dit artikel is door den heer de Lange
een amendement ingediend om de laatste alinea te doen ver
vallen.
De heer de Lange. De bedoeling van mijn amendement is
om niet in te voeren het nieuwe instituut van adspirant-
vakonderwijzeressen, aangezien het voor het onderwijs op de
scholen niet noodig is en het ook alweder leidt tot naar mijn
inzien onnoodige uitzetting der uitgaven voor het onderwijs.