20 MAANDAG 5 JANUARI 1920. gevallen kunnen voordoen, welke niet vallen onder artikel 33, dat spreekt van «schorsing, ontslag en ontstentenis". Onder «ontstentenis" valt ook de afwezigheid tengevolge van ziekte van het hoofd. Burgemeester en Wethouders hebben dus waarschijnlijk het oog op het geval, dat zulk een onderwijzer eens gedurende een zoodanig korte periode als plaatsver vangend hoofd optreedt, dat het al te omslachtig zou wezen om hem de bezoldiging van het hoofd toe te kennen, aange zien dat meer aan administratiekosten zou eischen dan het den onderwijzer aan contanten zou opleveren, maar in enkele gevallen, welke altijd beperkt zullen blijven tot een kwestie van ƒ1.2ot 3.zal dat plaatsvervangend hoofd die taak wel zonder vergoeding op zich kunnen nemen. Dat zien wij in het maatschappelijk leven in alle kringen en dat kan ook wel in onderwijskringen. Ik heb er reeds op gewezen, dat, als de Burgemeester een dag wordt vervangen door den oudsten Wethouder, deze er niet aan denkt daarvoor vergoe ding te vragen; dat, als de Gemeentesecretaris een dag weg is diens plaatsvervanger voor het waarnemen van diens functie geen vergoeding verlangt, terwijl hetzelfde geldt voor een Adjunct-directeur van een bedrijf, die voor korten tijd de plaats van den Directeur inneemt. De Voorzitter. Dat alles is geregeld. De heer de Lange. Dat kan in de school op een andere wijze worden geregeld zonder vergoeding. De Voorzitter. Gij hebt dan niemand. De heer de Lange. Burgemeester en Wethouders hebben altijd de bevoegdheid om, als een hoofd ziek is, iemand tot plaatsvervangend hoofd aan te wijzen en dan wordt die onder wijzer overeenkomstig de bepalingen van de wet bezoldigd. De Raad kan deze zaak regelen bij deze verordeningen en ik heb er geen principieel bezwaar tegen dat het instituut van de plaatsvervangende hoofden in de verordening geheel vervalt. Telkens als er gezegd wordt, dat men aan een school heeft een hoofd, een plaatsvervangend hoofd en zooveel onder wijzers, zou men dat plaatsvervangend hoofd kunnen schrappen. In de plaats daarvan zou in deze verordening iets kunnen worden opgenomen van deze kracht: «Burgemeester en Wet houders wijzen jaarlijks een der klasse-onderwijzers aan om in geval van tijdelijke verhindering van het hoofd der school diens betrekking waar te nemen." De quaestie van schorsing, ontslag en ontstentenis wordt door de wet geregeld en die hebben wij niet te regelen. Dus blijft alleen over de quaestie van tijdelijke verhindering, hoewel die feitelijk ook in de wet is begrepen. Wij kunnen het geheele instituut van plaatsvervangend hoofd opruimen. Het bespaart de gemeente geld, het veroor zaakt haar geen nieuwe kosten bij het bijzonder onderwijs en daarom ben ik tegen punt 1, zooals het door Burgemeester en Wethouders is voorgesteld. De heer Dubbeedeman. M. d. V. Ik ben het in zoover eens met den heer de Lange, dat het mijne bedoeling niet geweest is een amendement in te dienen in strijd met de wet. Daaraan heb ik niet gedacht; dat zou dwaasheid zijn. Mijne bedoeling was het voorstel van Burgemeester en Wethouders in dier voege te wijzigen, dat door de gemeente niet betaald wordt als er geen arbeid geleverd is. Zooals het voorstel van Burgemeester en Wethouders luidt, zou het plaatsvervangend hoofd, ook al vervangt hij het hoofd geen enkele maal in het jaar, toch die ƒ50.— krijgen en dat is onze bedoeling niet. Wij willen, dat het plaatsvervangend hoofd alleen een betaling zal krijgen wanneer hij werkelijk arbeid gepraesteerd heeft, dus het hoofd vervangen heeft. Er kunnen gevallen zijn, waarin de wet niet voorziet. Een hoofd is niet aanwezig, bijvoorbeeld als hij ziek is. In zoo'n geval voorziet de wet. Maar gesteld eens, dat het hoofd een hal ven of geheelen dag op het Stadhuis moet zijn. Dan is hij niet afwezig, dan is hij er wel, en hij moet toch vervangen worden. Nu is mijne bedoeling dat, als een hoofd er is en niet is en dan toch vervangen moet worden, de vervanger betaald wordt, niet met een jaarlijksch bedrag, maar alleen voor den tijd, dat het hoofd er niet is. Nu is die ƒ2.ongeveer de marge die er is tusschen het salaris van den onderwijzer en dat van het hoofd der school. Hetzelfde heeft men als bijvoorbeeld het hoofd benoemd woidt in een examencommissie; dan is hij er eigenlijk wel. En als hij er niet is, dan wordt op zijn plaatsvervanger de verordening die wij hier maken toegepast. Hetgeen ik wensch wordt naar ik meen ook al in eenige andere plaatsen van ons land toegepast. Ik kan de verzekering geven, dat het niet kostbaar zal zijn, en het is billijker en rechtvaardiger dan wat Burgemeester en Wethouders voor stellen. Ja, als het hoofd zeer dikwijls weg is, dan zou het kostbaarder zijn, maar dat zal wel niet noodig zijn, er is dan tevens- controle. De Voorzitter. Het hoofd kan hevige kiespijn hebben en daardoor een uurtje later komen. Moet dan de vervanger ook ƒ2.— krijgen? De heer Dubbeldeman. M. d. V. Voor een uurtje zou ik het niet willen toepassen. Ik wijzig dus mijn amendement in dier voege, dat het luidt: «Een belooning toe te kennen van ƒ2.voor iederen vollen dag, dat hij of zij het «Hoofd" vervangt, voor zoover de wet daarin niet voorziet." De Voorzitter. De heer Dubbeldeman heeft zijn amendement gewijzigd, zoodat het thans luidt: «Een belooning toe te kermen van 2.voor iederen vollen dag, dat hij of zij het «Hoofd" vervangt, voor zoover de wet daarin niet voorziet." Het gewijzigd amendement van den heer Dubbeldeman wordt voldoende ondersteund en maakt mitsdien een onderwerp van beraadslaging en stemming uit. De Voorzitter. Als de heeren nu den Wethouder eens het standpunt van Burgemeester en Wethouders willen hooren uiteenzetten, dan schieten wij misschien op. De heer van der Lip. M. d. V. Ik geloof, dat het niet oii- noodig is om te beginnen met eens uiteen te zetten hoe op dit oogenblik volgens de wet het instituut van plaatsvervan gende hoofden geregeld is, want ik heb den indruk gekregen, dat niet alle heeren dit goed hebben begrepen, wat geen won der is, want ik geef grif 'toe, dat de wet op dit punt niet bijzonder duidelijk is. Ik hoop het den heeren duidelijk te kunnen maken. In artikel 33 van de wet van 14 Juli 1919 is bepaald, dat, wanneer een hoofd afwezig is, Burgemeester en Wethouders in zijn dienst voorzien door iemand aan te wijzen, die hem vervangt. Het eerste lid spreekt over de gevallen van schor sing, ontslag of ontstentenis, maar lid 3 zegt dat ook in ge val van tijdelijke verhindering op dezelfde wijze in de waar neming kan worden voorzien. Daarom interrumpeerde ik zoo straks den heer de Lange: het geldt ook voor de tijdelijke verhindering! Maar de dames en heeren moeten er wel op letten, dat artikel 33 uit den aard der zaak alleen kan slaan op de gevallen, waarin de duur der afwezigheid van het hoofd van eenige beteekenis is. Dat blijkt onder andere hier uit, dat in de wet staat, dat in de opengevallen plaats door Burgemeester en Wethouders wordt voorzien in overleg met den Arrondissements-schoolopziener. Zoo zal dus alleen gehan deld kunnen worden wanneer bijvoorbeeld een hoofd vaneen school ziek wordt en eenige maanden tot herstel van gezond heid weg moet; dan kan artikel 33 toepassing vinden; dan kunnen Burgemeester en Wethouders in overleg met den Arrondissements-schoolopziener iemand aanwijzen om dit hoofd te vervangen. Artikel 33 kan dus alleen gelden voor die gevallen, waarin de afwezigheid van het hoofd eenigen tijd zal duren en men bijtijds maatregelen kan treffen om in de waarneming te voor zien. Is in deze gevallen op de wijze van artikel 33 voorzien, daa bepaalt artikel 26 docies welk salaris de plaatsvervanger krijgt. Nu laat artikel 26 duodecies bovendien toe, dat in het al gemeen een onderwijzer tot plaatsvervanger van het hoofd wordt aangewezen, en waarvoor dient deze dan? Deze dient om op te treden in die gevallen, waarin niet kan worden voorzien ex artikel 33, namelijk in al die gevallen, waarin het hoofd van de school voor korten tijd afwezig is, als hij bijvoorbeeld door familieomstandigheden een dag afwezig is, of een dag niet in orde is en daardoor verzuimt enz., ge vallen dus, waarin Burgemeester en Wethouders niet iemand kunnen aanwijzen om het hoofd zoolang te vervangen. Immers als wij die aanwijzing vólgens de bepalingen van de wet hadden gedaan, zou het hoofd al weer terug kunnen zijn. Voor al die kleine absenties laat de wet toe een plaatsver vanger van het hoofd aan te wijzen. De bedoeling is, meen ik, dat de Gemeenteraad dat doet, hoewel de wet het niet zegt, maar ik leid dit hieruit af dat het artikel verder bepaalt dat de Raad op grond van die aanwijzing aan dat plaatsvervan gend hoofd een belooning kan toekennen. Burgemeester en Wethouders achten het nu raadzaam om den bestaanden toestand te handhaven want wat wij voor stellen is.niets nieuws en aan de plaatsvervangers van de hoofden voor hun bemoeiingen bij korte absenties te blijven toekennen een kleine belooning, een bedrag van 50.dat terecht in het adres van den Bond van Nederlandsche Onder wijzers een «luttel bedrag" wordt genoemd. Dit is een veel eenvoudiger regeling dan dat wij, gelijk de heer Dubbelde-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1920 | | pagina 20