MAANDAG 5 JANUARI 1920.
15
conclusie dat wij, nu wij den nieuwen koers uitgaan,
zuinig moeten zijn. Daarom ook heb ik enkele bezwaren tegen
de voorstellen van Burgemeester en Wethouders.
Mijn bezwaar richt zich in de eerste plaats tegen het voort
bestaan van bet instituut van plaatsvervangend hoofd. De
bijzondere school kent het instituut van plaatsvervangend
hoofd tegen een afzonderlijk salaris niet. Waarom moeten
wij door handhaving van dit instituut, dat naar mijn oordeel
aan de openbare school overbodig is, nu ook de gelegenheid
gaan openen dat het tevens aan, de bijzondere school wordt
gecreëerd? Dat is niet noodig. Gaan wij nu ƒ50.voor iets
onnoodigs uitgeven bij het openbaar onderwijs, dan wordt
dat bedrag straks verdubbeld, want wij zullen dat bedrag
dan ook moeten geven aan het plaatsvervangend hoofd bij
de bijzondere school.
Er moet natuurlijk op de school iemand aangewezen zijn
om het hoofd bij zijn afwezigheid te vervangen. Wat mij be
treft mag die man of vrouw den titel van plaatsvervangend
hoofd blijven behouden; er is in het geheel geen bezwaar
tegen, als de heeren of dames dat aangenaam vinden. Maar
er is geen motief meer, waarom men aan dien titularis daar
voor uit de gemeentekas 50.— per jaar zou toekennen.
Burgemeester en Wethouders zeggen terecht in de stukken,
dat de wet bij ontstentenis of schorsing of ontslag van het
schoolhoofd regelt het salaris voor het waarnemend school
hoofd. Er zou dus alleen sprake van kunnen zijn, dat zulk
een titulans misschien een of twee schooltijden, bijvoorbeeld
als het schoolhoofd hoofdpijn heeft, diens taak moest over
nemen zonder vergoeding, want duurt het langer, dan treedt
automatisch de regeling van de wet in werking. Wij hebben
geen vergoeding toe te kennen voor tijdelijke waarneming
van het hoofdschap, omdat de wet in art. 26 decies de be-
bezoldiging voor die waarneming regelt, en om nu voor dien
enkelen keer, dat het de moeite niet waard is de wettelijke
regeling in werking te laten treden, 50.per jaar uit te
keeren, vind ik overbodig. Den titel welken die menschen
dragen, moeten zij dan maar van zooveel gewicht achten, dat
zij voor die simpele gelegenheid, dat zij geen aanspraak
zouden hebben op het wettelijk loon, die taak verrichten
alleen omdat zij den titel dragen. Als de Burgemeester af
wezig is, neemt de oudste Wethouder als loco-Burgemeester
diens taak waar, maar hij denkt er niet over daarvoor ver
goeding te vragen. Als de Secretaris weg is, wordt diens
functie waargenomen door den loco-Secretaris, maar deze
denkt er niet over daarvoor vergoeding te vragen. Zoo zou
ik honderden gevallen kunnen opnoemen, waarin het vol
strekt niet noodig geacht wordt een belooning te vragen,
als iemand een dag of een halven dag de functie van een
ander waarneemt. Waarom zou dat op de school niet kunnen?
Ik heb dan ook bezwaar tegen het behoud van het waar
nemend hoofd tegen een afzonderlijke belooning en ik zal
tegen dit voorstel stemmen.
Hetgeen de heer Dubbeldeman voorstelt, namelijk een be
looning van ƒ2.voor iederen dag, dat het waarnemend
hoofd het hoofd vervangt, is in strijd met de wet die de be
looning bij vervanging regelt.
Ook heb ik bezwaar tegen punt II, strekkende om aan het
hoofd en de onderwijzers der leerschool een afzonderlijke be
looning toe te kennen. Óver dit punt kan ik zeer kort wezen
en behoef ik alleen te verwijzen naar mijn bestrijding van
dit punt in 1918. Toen heb ik ook reeds gezegd hetgeen ik
ook thans wil herhalen. Waarom al die onderscheidingen en
al die bijzondere belooningen? Het is niet met een kaarsje
uit te zoeken en niet op een goud schaaltje af te wegen of
de eene onderwijzer wat meer doet dan de ander. Weg met
al die bijzondere belooningen! Niet het minst omdat ze door
de bemoeienis die de gemeente thans krijgt met het bijzonder
onderwijs, dubbel zooveel geld gaan kosten voor de gemeente.
Om diezelfde reden heb ik bezwaar tegen het nieuwe insti
tuut van adspirant-kweekelingen bij het handwerkonderwijs.
Waarom kunnen de gewone vakonderwijzeressen niet wat
meer handwerkonderwijs geven aan de jeugd? Op de bij
zondere scholen wordt dat werk in 99 van de 100 gevallen,
door de gewone onderwijzeressen verricht en de resultaten
van het handwerkonderwijs zijn daar kostelijk. Waarom kunnen
de onderwijzeressen van de openbare school dat niet doen Wij
hebben 45 vakonderwijzeressen in de handwerken die de gemeente
ƒ30.000.— kosten; om dat corps riu nog te gaan ver
sterken met een corps adspirant-handwerkonderwijzeressen,
al is de vergoeding daarvoor op zich zelf niet zoo groot, ik
ben er tegen, omdat ik het een stap in de verkeerde richting acht.
Mijnheer de Voorzitter. Ik zal op dit oogenblik verder van
het woord afzien.
De Voorzitter. Ik wensch U er attent op te maken, clat
ik dit beschouw als een korte toelichting van uw amendementen.
Gij hebt gezegd, dat gij liever algemeene beschouwingen hieldt;
anders zou ik het eerst het woord hebben gegevén aan den
heer Dubbeldeman. Ik had dan ook gedacht, dat gij algemeene
beschouwingen zoudt houden, maar nu begint gij aan een
explicatie van uw amendementen. Ik begrijp niet, dat gij als
oud-burgemeester zoo'n moeite hebt met het Reglement van
Orde. Ik zal er nog meer de hand aan moeten houden.
Er moet heden nog een vergadering met gesloten deuren
gehouden worden. Deze zaak komt hedenmiddag toch niet af
en daarom zal het de voorkeur verdienen de behandeling
ervan hedenavond kwart over acht uur voort te zetten.
Ik zal thans de deuren laten sluiten, omdat noodzakelijk
nog eeriige dingen besproken moeten worden.
De openbare vergadering gaat over in eene met gesloten
deuren.
Na eenigen tijd wordt de openbare vergadering hervat.
De Voorzitter. Ik heb de eer namens Burgemeester en
Wethouders voor te stellen:
a. te besluiten tot den aankoop van het perceel kadastraal
bekend gemeente Oegstgeest, Sectie E No. 2051, groot
8.09.70 H. A. voor de som van ƒ85000.-, benevens de kosten
van overdracht;
b. te besluiten het sub a bedoelde perceel voorlóopig in te
brengen in het gemeentelijk grondbedrijf voor de koopsom
vermeerderd met de op den aankoop gevallen kosten
c. over te gaan tot vaststelling van den overgeiegden supple-
toiren begrootingsstaat, groot,- met inbegrip van de kosten
van overdracht, ƒ87427.50.
Kunnen de leden goedvinden dat deze zaak, die spoedeischend
is, dadelijk wordt beslist? Wanneer niemand zich daartegen
verzet, dan is aldus besloten.
Ik meen te mogen veronderstellen, dat de Commissie voor
Financiën geen bezwaar heeft tegen den begrootingsstaat of
tegen den aankoop op zich zelf.
De heer Huges. M. d. V. Kunt U mededeelen, wat ongeveer
het bedrag der overschrijvingskosten is?
De Voorzitter. Ik kan den heer Huges antwoórden, dat
de overschrijvingskosten een vast percentage bedragen; onge
veer 3
Verlangt iemand nog het woord over het voorstel Zoo
niet, verlangt iemand dan hoofdelijke stemming?
De heer van Hamel. Ja, Mijnheer de Voorzitter.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders, in stemming
gebracht, wordt met 27 tegen 1 stem aangenomen.
Vóór stemmen de heerenSplinter, Pera, Bots, van der Lip, de
Lange, J. P. Mulder, de la Rie, van der Pot, Stijnman, Sijtsma,
van Gruting, Huurman, Knuttel Bisschop, Heemskerk, Dubbelde
man, A. Mulder, van Tol, de dames BaartBraggaar en
Dubbeldeman—Trago, de heeren van der Zeeuw, Huges,
Wilmer, Kuivenhoven, Groeneveld, van Stralen en Oostveen.
Tegen stemt de heer van Hamel.
(De heer Huurman was inmiddels weder ter vergadering
gekomen, terwijl de heer Oostdam de vergadering had ver
laten.)
De vergadering wordt geschorst tot des avonds 8^ uur.
Voortzetting van de geschorste openbare vergadering
des avonds te 8J uur.
Afwezig zijn thans de heeren A. Mulder en J. P. Mulder.
Aan de orde is de voortzetting van de algemeene be
schouwingen over punt tl der agenda.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. De heer de Lange heeft
ons zoo straks onthaald op zeer veel wat hier eigenlijk niet
thuis behoort. Wij hebben hier gekregen een debat over de
Onderwijswet en als ik hem daarin zou willen volgen, dan
zouden wij geloot ik nog wel een extra-vergadering moeten
houden, zonder dat wij door deze voorstellen heen kwamen.
De heer de Lange was dankbaar dat het bijzonder onderwijs
met het openbaar onderwijs nu gelijkgesteld was. Ik ben
daarvoor ook-dankbaar, niet omdat ik zoo aangenaam gestemd
ben over de wijze waarop dat gegaan is, maar de strijd is nu
uit. Ik voor mij had liever gezien dat de voorstanders van
het bijzonder onderwijs met hunne voorstellen in het zand
gebeten hadden. Ik sta nog altijd op het standpunt, dat er
voor het volk van Nederland slechts één school moet zijn;
maar een ieder zijn smaak.
De heer de Lange heeft gezegd, dat de bijzondere school