14
MAANDAG 5 JANUARI 1920.
heeft het woord gevraagd, maar vooraf wensch ik het woord
te geven aan den heer Dubbeldemari om het amendement,
dat hij op a heeft ingediend, kort toe te lichten. Ik zal daarna
vragen of dat ondersteund wordt.
De heer Dubbeldeman. M. d. V. Krijgen wij geen algemeene
beschouwingen over al de punten betreffende het onderwijs?
De Voorzitter. Bij nader inzien vind ik het beter algemeene
beschouwingen te houden bij elk der verordeningen afzonderlijk.
De heer Dubbeldeman. Het is voor mij gemakkelijker het
over alle voorstellen tegelijk te doen.
De Voorzitter. Vindt de Raad goed algemeene beschouwingen
te houden over alle verordeningen tegelijk?
Aldus wordt besloten.
De algemeene beraadslaging wordt geopend.
De heer de Lange. M. d. V. Bij den aanvang van de
behandeling van dit onderwerp zal het niemand bevreemden,
als ik een woord van blijdschap uitspreek over het feit, dat
wij zulk een belangrijke schrede nader gekomen zijn tot de
gelijkstelling van het bijzonder met het openbaar onderwijs,
dat wij thans deze onderwerpen hier kunnen behandelen.
Aangezien er ook in den Leidsehen Raad zoo dikwijls te
recht over geklaagd is dat het zoo bezwaarlijk was voor de
voorstanders van het bijzonder onderwijs om altijd te blijven
dragen die achteruitstelling van het bijzonder onderwijs en
de bevoorrechting van het openbaar onderwijs, acht ik het
geoorloofd om van die blijdschap hier met een enkel woord
te getuigen.
Wij leven door de wet van 14 Juli 1919 onder zeer ver
anderde omstandigheden; wij zijn nog wel niet waar wij willen
wezen; wij hopen, dat het wetsontwerp, hetwelk moet vol
tooien den arbeid die aanvankelijk tot stand kwam bij de
wet van 14 Juli 1919, spoedig in het Staatsblad moge staan
en dat dan daardoor de gelijkstelling van het bijzonder met
het openbaar onderwijs nagenoeg geheel aan den eindpaal zal
gekomen zijn. Maar wij zijn op dit oogenblik dan toch zoover,
dat voer die blijdschap alle reden bestaat.
De gemeentebesturen zullen in het vervolg ten aanzien van
het onderwijs een geheel ander standpunt moeten innemen
dan tot heden het geval was. Vroeger had het gemeentebe
stuur op onderwijsgebied uitsluitend en alleen tot taak het
openbaar onderwijs te behartigen, maar ingevolge de wet van
14 Juli 1919 zal het ook bemoeienis krijgen met het bijzonder
onderwijs. Waar dit zoo is, zij het mij vergund om de vol
gende opmerking te maken:
Toen het nog op eigen beenen moest staan, heeft het bij
zonder onderwijs altijd gelaboreerd aan gebrek aan financiën,
maar het heeft desniettegenstaande het onschatbaar voorrecht
gehad, dat de vruchten van den arbeid, dien het op zich ge
nomen had, gerust vergeleken konden worden met de vruch
ten van den arbeid van het openbaar onderwijs.
Kom kom, zegt de heer Knuttel. Wie dat ontkent, weeter
niets van. Ik heb en ik ben daarvoor dankbaar een
30-tal jaren lang den schoolstrijd mede gestreden, en ik weet
dat waar is wat ik zeg. De voorbeelden van wat ik daar zeide
zijn voor het grijpen, maar ik zal mij daarin op het oogenblik
niet begeven.
Ik herzeg de vruchten van het bijzonder onderwijs waren
van dien aard, dat die zeker niet ten achter stonden bij de
vruchten van het openbaar onderwijs; ik zou zelfs durven
beweren dat de vruchten van het bijzonder onderwijs beter
waren.
Nu is mijne opvatting van de zaak, welke ons thans bezig
houdt deze, dat, nu èn openbaar èn bijzonder onderwijs
komen te staan onder de hoede van het gemeentebestuur
voor zoover de wet dat noodzakelijk maakt, het gemeente
bestuur er naar zal hebben te streven om beide takken van
het onderwijs zooveel mogelijk nog te vervolmaken, zoodat
het onderwijs hoe langer zoo meer ten bate komt van de
jeugd van ons volk.
Er is in de onderwijzerswereld een streven om zich in te
laten met onderwerpen, welke wel op het onderwijsgebied
betrekking hebben, maar niet rechtstreeks betreffen de be
langen van de jeugd, en naar mijn oordeel zijn de onder
wijzers er voor de jeugd en is de school er niet voor de on
derwijzers. Ik gun van harte bijvoorbeeld aan den Bond van
Nederlandsche Onderwijzers zijn streven om het ambulantisme
afgeschaft te krijgenik gun den leden van dien Bond ruimte
op hun baan in hun steeds jagen naar hoogere salarissen,
maar ik hoop, dat die Bond in het vervolg wat meer intens
dan hij tot heden heeft gedaan ook zal behartigen de werke
lijke onderwijsbelangen van de jeugd vari Leiden. Dan komt
hij toch naar ik vertrouw niet in botsing met zijn strijd
tegen het ambulantisme en met zijn streven naar hoogere
salarissen.
Wij hebben op onze openbare scholen te Leiden 221 onder
wijzers plus de vakonderwijzeressen voor het hand werkonderwijs
en de vakonderwijzers voor gymnastiek en teekenen. Er zijn
50°/o gewone onderwijzers meer dan het Rijk betaalt, hetgeen
bewijst, dat het gemeentebestuur buitengewoon vrijgevig is
in het aantal onderwijzers, dat aan de gemeentescholen arbeidt.
De onderwijzer heeft hier aan de openbare school gemiddeld
27 leerlingen voor zijn rekening, terwijl aan de bijzondere
school een onderwijzer gemiddeld ongeveer 40 leerlingen voor
zijn rekening heeft. Het is merkwaardig, dat de heeren, die
nooit een hand naar de bijzondere ^school hebben uitgestoken
en die nooit hebben geholpen om die school onder den druk
vandaan te halen, daarover thans roepenschandeMaar het
is nog merkwaardiger, dat dat bijzonder onderwijs, niet
tegenstaande het met veel geringer krachten moest roeien,
altijd ruimschoots heeft kunnen concurreeren, wat de vruchten
van het onderwijs betreft, met het openbare.
Stemmen, Bewijzen
De heer de Lange. Die zijn voor het grijpen.
Stemmen. Geef ze dan
De heer de Lange. Laat ik een bewijs geven, dat vlak bij
de hand ligt. De voormalige Arrondissementsschoolopziener
in het district Leiden, de heer Kielstra ieder zal erkennen:
een voorstander van het openbaar onderwijs van het zuiverste
water zond zijn kinderen naar de bijzondere school.
Een ander argument is ik weet wel, dat mijn argumenten
door de heeren zullen worden verworpen, maar ik wil ze toch
uitspreken, anders zou men denken, dat ik zonder argumenten
zat dat de Christelijke school in het Noordeinde voor een
groot percentage bevolkt is door kinderen, wier ouders voor
standers zijn van het openbaar onderwijs, maar welke ouders
hun kinderen naar die school zenden, omdat de resultaten
van het onderwijs aan die school beter zijn dan aan de
openbare inrichtingen van onderwijs van dezelfde soort.
Ik gun de heeren hun protesten, maar de feiten liggen
hier en die kunnen zij niet wegredeneeren.
Ik vervolg daarom op wat ik straks zeide: laten openbaar-
en bijzonder onderwijs in het vervolg niet concurreeren ten
aanzien van de vraag wiens onderwijs het meeste geld kost
die concurrentie is gemakkelijk genoeg maar laten zij
concureeren in den edelen en eerlijken strijd: wiens onder
wijs het beste is voor de jeugd van ons volk. Daarvan kan
ons volk profiteeren. Hebt gij, Mijne Heeren, tegen een der-
gelijken concurrentie-strijd iets? Niets, hoor ik zeggen.
Daarvoor zullen de onderwijzers zorgen, voegt de heer
Dubbeldeman mij toe. Ja, en daartoe moeten ook de ouders
van de leerlingen de onderwijzers wakker houden. Dat is
ook noodig.
Nu kom ik tot datgene, waarom deze geheele inleiding gaat.
De gemeentekas zal in het vervolg ook aangesproken kunnen
worden door de besturen der bijzondere scholen, wanneer
aan gelijksoortige gemeentescholen bijvoorbeeld meer onder
wijzers werkzaam zijn dan waarvoor door het Rijk salaris
betaald wordt, of wanneer aan de onderwijzers van de ge
meentescholen een hooger salaris wordt gegeven dan de wet
aan de onderwijzers toekent.
Het streven van de wet naar volkomen gelijkheid inzake
het onderwijs wordt op het oogenblik alleen in deze beide
dingen openbaar, maar dit beginsel zal ongetwijfeld in het
vervolg doorwerken, zoodat ik verwacht dat straks ook de
besturen van de bijzondere scholen de gemeentekas zullen
kunnen aanspreken om hunne vakonderwijzers, wat nu nog
niet het geval is, daaruit betaald te krijgen.
Wat is nu de quaestie? Het bijzonder onderwijs heeft door
den nood geleerd zich bescheiden te gedragen, en nu wil ik
er tegen waarschuwen, dat in het vervolg overbodige royali
teit van het gemeentebestuur ten behoeve der gemeente
scholen de besturen der bijzondere scholen ook zou kunnen
drijven op den weg van overbodige royaliteit, wat aan de
gemeente dan niet alleen kost duizenden verkwiste guldens
voor haar eigen inrichtingen, doch ook voor de bijzondere
scholen.
Het is al niet noodig, dat wij aan onze eigen inrichtingen
meer geld uitgeven dan noodig is, maar als dat ten gevolge
moet hebben dat wij ook onnoodig geld moeten geven aan
bijzondere scholen, dan wordt het dubbel betreurenswaardig.
Deze waarschuwing mag toch hier wel van een voorstander
van het bijzonder onderwijs uitgaan. Laten wij hier nu eens
van het bijzonder onderwijs leeren om de zuinigheid te be-
betrachten, mits dat niet gaat ten koste van het onderwijs
van de jeugd.
Dat is huishouden op de goede manier.
Ik ben ervan doordrongen en hiermede kom ik tot mijne