7
Voor biggen, wegende 25 K.G. of minder, per stuk 0.15
runderen en paarden, per stuk0.40
kalveren, per stuk0.30
andere goederen als: wol, veeren, lood zink,
ijzer, enz, per 100 K.G. of gedeelten daarvan 0.20
Wanneer een bewijs van bet gewicht verlangd wordt, moet,
behalve bij het wegen van varkeus op de vette varkensmarkt,
daarvoor boven het weeggeld 0.05 betaald worden.
Artikel II.
Artikel 3 wordt gelezen als volgt:
»Van hen, die vaten boter in de Waag plaatsen, welke niet
gewogen worden, wordt een plaatsgeld geheven naar het
volgende tarief:
Voor 1U vat boter0.15
Vs 0.10
Vis 0.05
Artikel III.
Deze verordening treedt in werking op 1 Mei 1920.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 13. Leiden, 16 Januari 1920.
Volgens het bepaalde bij artikel 5 der verordening, bepa
lende het getal der scholen voor openbaar lager onderwijs te
Leiden, den omvang van het onderwijs op elke school en den
bijstand aan de hoofden der scholen te verleeuen, wordt het
hoofd der meisjesschool 2e klasse bijgestaan door eene onder
wijzeres-plaatsvervangend hoofd en voorts door tenminste
acht en ten hoogste twaalf onderwijzeressen.
Tot het vaste personeel dezer school behooren thans het
plaatsvervangend hoofd en elf onderwijzeressen.
Behalve het vaste personeel zijn aan deze school, met het
oog op splitsing van klassen, als gevolg van het geleidelijk
toenemen van het aantal leerlingen, nog twee leerkrachten
tijdelijk werkzaam.
Een dezer tijdelijke onderwijzeressen heeft met ingang van
1 Januari j.l. de school verlaten en het Hoofd der school heeft,
in verband daarmede, in overweging gegeven, om in de open
gevallen plaats geen tijdelijke doch eene vaste leerkracht aan
te stellen.
Waar nu het aantal klassen dezer school in de laatste
jaren nimmer beneden de dertien is gedaald en er geen uit
zicht bestaat, dat zulks in de naaste toekomst zal geschieden,
komt het ook ons College gewenscht voor om het vaste per
soneel nog met eene leerkracht uit te breiden, hetgeen mogelijk
is, nu het maximum aantal vaste onderwijzeressen, dat volgens
de verordening aan deze school verbonden mag zijn, nog niet
bereikt is.
Wij hebben daarom de eer U, voor de benoeming van eene
onderwijzeres aan de openbare meisjesschool 2e klasse de
navolgende voordracht aan te bieden
1°. Mej. A. DRIESENS, onderwijzeres aan de O. L. school
der 3e klasse, No. 8, te Leiden
2°. Mej. G. J. J. ANTON1J, onderwijzeres aan de O. L. school
der 4e klasse, No. 2, te Leiden
3®. Mej. S. M. GRÖNLOH, onderwijzeres aan de O. L. school
der 3e klasse, No. 7, te Leiden.
Onder mededeeling, dat deze voordracht is opgemaakt in
overleg met den Arrondissements-Schoolopziener, na inge
wonnen bericht van het Hoofd der school, en dat de desbe
treffende stukken in de Leeskamer ter inzage zijn nedergelegd,
verzoeken wij U thans tot eene benoeming over te gaan.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
No. 14. Leiden, 16 Januari 1920.
Ter voorziening in de behoefte aan plaatsruimte op de
scholen der 2e klasse werd in Uwe Vergadering van 30 Juli
1914 (Ingek. Stukken No. 152) besloten, om het gebouw aan
de Langebrug, waarin toen de school der 3e klasse No. 4
gevestigd was, te bestemmen voor eene nieuwe school der
2e klasse voor jongens en meisjes met 6 leerjaren, zoodra de
nieuwe school der 3e klasse aan de Duivenbodestraat gereed
zou zijn.
Op 1 Juli 1916 kon de nieuwe school der 2e klasse voor
jongens en meisjes aan de Langebrug in gebruik genomen
worden.
De verwachting, dat na de in gebruikneming dezer school
met 12 lokalen, althans gedurende de eerste jaren, voldoende
in de behoefte aan plaatsruimte op de scholen der 2e klasse
zou zijn voorzien, bleek al spoedig niet te worden verwezenlijkt.
Reeds 2 jaar later, bij de plaatsing der leerlingen in de
maand Juli 1918, moest toch voor het 5e leerjaar van de
school aan de üude Vest en voor het 3e en 4e leerjaar van
de school aan de Heerenstraat alsnog eene parallelklasse
worden gevormd. De nieuwe parallelklasse van eerstgenoemde
school kon nog in het beschikbare 13e leerlokaal worden ge
plaatst, doch de beide parallelklassen der school aan de
Heerenstraat moesten tijdelijk worden ondergebracht in het
schoolgebouw der openbare Jongensschool Ie klasse aan de
Aalmarkt, aangezien het gebouw aan de Heerenstraat, dat slechts
6 leerlokalen bevat, geen ruimte bood, om daarin nog een
7e en 8e klasse te .huisvesten.
Bij de plaatsing der leerlingen in de maand Juli 1919 deed
zich het gebrek aan plaatsruimte in nog ernstiger mate
gevoelen.
üok toen was het niet mogelijk alle nieuw ingeschreven
leerlingen onder te brengen in de voor de 5 scholen der 2e
klasse bestemde schoolgebouwen, zoodat bovendien nog eene
klasse van de meisjesschool 2e klasse aan de Breestraat tijde
lijk in een der lokalen van de Hoogere Burgerschool voor
Meisjes moest worden gehuisvest, terwijl ook nog een derde
klasse der school aan de Heerenstraat in het schoolgebouw
aan de Aalmarkt een onderkomen moest vinden.
Aangezien een dergelijke toestand op den duur niet kon
worden bestendigd en het aantal leerlingen der scholen 2e
klasse steeds toenam, werd dezerzijds overwogen, op welke
wijze in het gebrek aan ruimte op de beste wijze zou kunnen
worden voorzien.
Vergrooting van de school aan de Heerenstraat bleek geen
aanbeveling te verdienen. Door bijtrekking van de ambts
woning van het hoofd der school was geen geschikte school-
localiteit te verkrijgen, terwijl door optrekking van den
achterbouw slechts een tweetal leerlokalen meer beschikbaar
konden komen. Op die wijze zou dus nog niet eens in het
tekort aan lokalen in de school aan de Heerenstraat worden
voorzien. Bovendien werden de kosten dezer vergrooting door
den Directeur van Gemeentewerken op niet minder dan
25.000.— geraamd, zoodat wij met de Plaatselijke School
commissie van oordeel waren, dat in deze richting geen goede
oplossing van het vraagstuk kon worden gevonden.
Ook het bo.uwen van een hulpschool van steen of van hout,
leek ons niet gewenscht. De Plaatselijke Schoolcommissie en
de Districts-Schoolopziener deden dit middel aan de hand, in
de hoop, dat op die wijze binnen betrekkelijk korten tijd
voorloopig in het gebrek aan plaatsruimte zou kunnen worden
voorzien, doch het omtrent dit denkbeeld uitgebracht rapport
van den Directeur van Gemeentewerken bevestigde ons in
onze aanvankelijke overtuiging, dat deze weg zeer zeker niet
moest worden ingeslagen.
Duidelijk toch toonde de Directeur aan, dat het inrichten
van eene hulpschool in wezen niet verschilt van dat eener
blijvende school, aangezien de afmetingen van lokalen, gangen,
privaten enz., bij wettelijk voorschrift zijn aangegeven en
geen vermindering gedoogen en ook ten aanzien van de venti
latie, verwarming, verlichting enz. geen besparing kon worden
verkregen door het bouwen van een hulpschool in plaats van
een definitieve school. Natuurlijk zou de bouw, bij gebruik
making van goedkoopere, doch tevens minder duurzame
materialen, iets minder vorderen, dan het bouwen van eene
definitieve school, doch vooral in den tegenwoordigen tijd,
nu het hout het aangewezen materiaal voor tijdelijken
bouw schrikbarend duur is, zou die besparing gering zijn.
Volgens raming zou een hulpschool, opgetrokken van hout,
met 7 klasse- en verder benoodigde lokalen, een oppervlakte
van 1500 M2 beslaan en een uitgave vorderen van ongeveer
110.000, terwijl een hulpschool met 14 leerlokalen, alle
gelijkvloers bij eene oppervlakte van 2800 M2, in drijfsteen
ongeveer ƒ160.000 en in baksteen ongeveer 170.000 zou
kosten. Maakte men de helft der leerlokalen op de verdieping,
dan zou weliswaar slechts een oppervlakte van 2000 M2
in beslag worden genomen, doch zouden daarentegen de kosten
stijgen tot ongeveer ƒ220.000 (in baksteen).
Met het oog op deze enorm hooge kosten, meende ons
College dan ook, nog afgezien van de vraag, of voor het
plaatsen der hulpschool een geschikt terrein te vinden zou,
zijn, geen stappen te moeten doen, om tot het oprichten van
eene dergelijke school te geraken.
Eene andere oplossing, waarop de Plaatselijke Schoolcom
missie en de Districts-Schoolopziener eveneens wezen, lachte
ons al dadelijk meer toe.
Ook onze aandacht toch had het getrokken, dat naast eene
stijging van het aantal leerlingen der scholen 2e klasse eene
niet geringe afneming van de bevolking der scholen 3e klasse