3
waarop dit verzoek steunt, hebben zij de eer te verwijzen
naar bijgaande toelichting.
Met verschuldigde gevoelens van eerbied,
Namens de afdeling Leiden v/d
«Bond van Ned. Onderwijzers"
3 ac. Tjalsma, voorzitter.
Gr. W. L. Monné, sekretaris.
Toelichting.
Tot heden hebben de vergaderingen van de Plaatselike
Schoolkommissie het karakter gehad van een onderonsje.
Van 't gesprokene en beslotene lekte weinig of niets uit. Een
enkele maal vindt men- een door Burgemeester en Wet
houders aan de kommissie gevraagd advies in de «Ingekomen
Stukken van den Leidschen Raad", terwijl in de Bijlagen van
het «Verslag van den toestand der gemeente Leiden" een
beknopt verslag van de werkzaamheden der kommissie
voorkomt.
Ziedaar alles!
't Gevolg hiervan is, dat de bevolking, waarvan het over-
overgrote deel bovenstaande periodieken niet leest, van de
vtferkzaamheden der kommissie niets bespeurt en zonder
enige belangstelling voor dit kollege is.
Adressanten vinden dit zeer jammer, daar noodwendig de
interesse voor het lager onderwijs, hetwelk de kommissie
zoveel mogelik dient te bevorderen, hieronder lijdt.
Eén middel, om de belangstelling van de bevolking op deze
gewichtige volkszaak te richten, zien adressanten in het
openbaar-maken van de vergaderingen der kommissie. Gelijk
als bij de Raad worden de werkzaamheden van de kommissie
dan publieke zaak, omdat de pers er melding van maakt.
Kritiek zal niet uitblijven, eventuele wensen en klachten
zullen de kommissie bereiken.
Toen in 1918 de kommissie te Utrecht, op eigen verzoek,
haar werkzaamheden in 't openbaar begon, zeide haar voor
zitter
«De vergadering onzer kommissie van heden betekent wel
licht een keerpunt in hare geschiedenis. De kommissie voort
gekomen uit de burgerij, deze in alle elementen en inzichten
vertegenwoordigend kan er voor zorgen, dat er aanraking
bestaat tussen de school en het leven. Ons toezicht moet zijn
een levend toezicht: wij vertegenwoordigen immers de belang
hebbenden en het gaat om de toekomst onzer kinderen!
Daarom juist is het zo goed, dat wij ons werk in het open
baar gaan verrichten; ons werk zal dan voorwerp van kritiek
zijn: wij'zullen gewaarschuwd worden, indien wij gaan lijden
aan verstarring. Indien ons toezicht leeft in het openbaar,
zullen wij het vertrouwen winnen zowel van ouders, die met
wensen, behoeften en klachten tot ons komen, als van onder
wijzers, die ons voorlichting, hulp of medewerking vragen.
Zo kan de openbaarheid voor ons levensbron worden
Dat was mooi, maar naar de mening vau adressanten ook
zeer juist gezegd. Om verstarring te voorkomen en een levend
toezicht te krijgen, dat de volle belangstelling van de bevol
king heeft, dient in de eerste plaats de deur van het ver
gaderlokaal te worden ontsloten. Utrecht volgde Amsterdam
en Den Haag. Adressanten hopen, dat Leiden nu tot deze
stap wil overgaan, die zij in het belang van het onderwijs
zeer nodig achten.
N°. 7. Leiden, 14 Januari 1920.
In het begin van het jaar 1916 vestigde het bestuur der
Gemeentelijke Arbeidsbeurs alhier onze aandacht op de nood
zakelijkheid, om tot algeheele reorganisatie dier beurs over
te gaan. Zij wees er daarbij op, dat de beurs, die bij de
oprichting in 1905 werd ondergebracht in de Stadstimmerwerf,
aangezien aldaar nog ruimte voor haar bureau beschikbaar
was en de bewaarder der werf tevens onder eene commissie
van toezicht belast werd met de dagelijksche leiding, lang
zamerhand in omvang was toegenomen en dat hare bemoei
ingen vanaf 1 Januari 1916 in het bijzonder waren uitgebreid,
doordat sedert dat tijdstip de Leidsche Arbeidsbeurs tevens
fungeert als Uistricts-Arbeidsbeurs over het district Leiden,
omvattende 33 gemeenten der provincie Zuid-Holland.
Voor een en ander kon db beschikbare ruimte op de
Stadswerf in geenen deele meer voldoende worden genoemd,
weshalve het bestuur er op aandrong, de beurs naar elders
te verplaatsen. Tevens diende dan aan het hoofd der instelling
een ambtenaar geplaatst te worden, die zich geheel aan de
veel omvattende taak der beurs zou kunnen wijden.
Aangezien ons College zich met de beschouwingen van
het bestuur in het algemeen zeer goed kon vereenigen, ver
zochten wij het bestuur zijne plannen nader uit te werken,
waarna dezerzijds naar de meest geschikte localiteit voor de
beurs zou kunnen worden omgezien.
Bij schrijven van 18 September 1916 mochten wij die
uitgewerkte plannen ontvangen. Het bestuur achtte voor de
beurs noodig een zooveel mogelijk in het centrum der stad
gelegen gebouw met een afzonderlijken ingang voor de
mannelijke werkzoekenden en voor de vrouwelijke werkzoeken
den. In dat gebouw moesten zich bevinden een flink kan
toorlokaal, een wachtlokaal voor mannelijke werkzoekenden
en een voor vrouwelijke werkzoekenden, een wachtkamer
voor werkgevers 'en werkgeefsters, benevens een bestuurs
kamer, die tevens gelegenheid bood, om over zaken, die be
zwaarlijk in het kantoor besproken kunnen worden, met den
leider der beurs overleg te plegen.
De leiding der beurs zou moeten worden toevertrouwd aan
een Directeur, bijgestaan door een tweetal beambten.
Na kennisneming dier voorstellen, welke in het ter visie
liggend schrijven nader zijn toegelicht, noodigden wij den
Directeur van Gemeentewerken uit een of meer plannen voor
een nieuw beursgebouw, voldoende aan de wenschen van het
bestuur en vergezeld van eene raming van kosten, bij ons
College in te dienen.
Tot ons leedwezen was het den Directeur aanvankelijk niet
mogelijk aan die uitnoodiging gevolg te geven. Blijkens zijn
rapport van 13 November 1916 toch was hem in het centrum
der stad geen enkel gemeentelijk gebouw of terrein bekend,
dat dadelijk beschikbaar was en met niet te groote kosten
voor het beoogde doel kon worden ingericht.
Aangezien het ook ons College niet mogelijk bleek dadelijk
een goede oplossing te vinden en de gemeentelijke gebouwen,
die bij oppervlakkige beschouwing eenigszins geschikt leken,
alle voor doeleinden in verband met de buitengewone tijds
omstandigheden in gebruik waren, moest de verplaatsing der
beurs noodgedrongen voorloopig worden uitgesteld, tot tijd
en wijle, dat een geschikt gemeentelijk gebouw leeg zou
komen of op een aan particulieren toebehoorend gebouw of
terrein de hand zou kunnen worden gelegd.
Stil zat echter noch ons College noch het bestuur der beurs.
Bij schrijven van 31 December 1917 drong het bestuur er
wederom bij ons op aan de reorganisatie spoedig bij Uwe
Vergadering aanhangig te maken, terwijl dezerzijds den
Directeur van Gemeentewerken werd verzocht andermaal
zijne aandacht aan de zaak te wijden en in het bijzonder na
te gaan, of het inmiddels aangekochte perceel Nieuwe Rijn
No. 22, de voormalige «Gouden Leeuw", met achteruitgang
in de Burgsteeg, niet tot Arbeidsbeurs ware in te richten.
Deze oplossing kon de Directeur echter, gelet op de wenschen
van het bestuur der beurs', niet aanbevelen, terwijl de
Commissie van Fabricage het perceel Nieuwe Rijn No. 22
voor het beoogde doel zelfs geheel ongeschikt noemde. Evenmin
kon de commissie zich, speciaal met het oog op de hooge
verbouwingskosten 11.500 '125 °/o wegeïis de abnormale
tijdsomstandigheden), vereenigen met het denkbeeld van den
Directeur, om de voormalige Bethlehemskerk, na terugkoop
van de Nederd. Hervormde Gemeente, tot Arbeidsbeurs in
te richten. En aangezien ook bij ons College tegen de uit
voering van beide plannen, zoowel met het oog op de aan
gevoerde als om andere redenen overwegend bezwaar bestond,
kon de zaak wederom geen voortgang hebben.
Eindelijk mocht het ons gelukken op een in het centrum
der stad gelegen complex perceelen de hand te leggen, waar
van een gedeelte, ook naar het gevoelen van het bestuur dei-
Arbeidsbeurs, in alle opzichten geschikt moest worden ge
noemd tot stichting eener nieuwe beurs.
Bij raadsbesluit van 22 Augustus 1918 werd tot den aan
koop van dit complex, gelegen op den hoek van de Garen-
markt en het Levendaal en bestaande uit de perceelen
Garenmarkt 2, 4 en 6 sn Levendaal 1 en 3 met bijbehoorend
terrein, besloten voor de som van f 30.000.
Van het complex, waarvan men een nadere omschrijving
en aanduiding kan vinden in het ter visie liggend rapport
van den Directeur van Gemeentewerken dd. 8 Februari 1919
met bijbehoorende teekeningen, is het op de teekeriing aan
gegeven groote koetshuis Garenmarkt n°. 6 met het daarachter
gelegen open terrein aan het Levendaal, alsmede een deel
van de bij de verbouwing van den stal aan het Levendaal
n*. 3 vrijkomende ruimte, niet voor de nieuwe Arbeidsbeurs
benoodigd.
De overige perceelen zijn na verbouwing bijzonder geschikt
voor Arbeidsbeurs, zooals op de teekening te zien is. Ook het
bestuur der beurs is met het plan zeer ingenomen. Met eenige
door haar geuite wenschen is in het gewijzigd ontwerp A
rekening gehouden. Het plan, waaraan ook de Commissie van
Fabricage hare goedkeuring heeft gehecht, omvat overeen
komstig het bovenaangegeven schema van het bestuur een
ruim kantoor, een bestuurskamer, een wachtlokaal voor werk
gevers en werkgeefsters, een wachtlokaal voor vrouwen, een
rij wiel bergplaats enz. enz., terwijl overeenkomstig een nader