DONDERDAG 29 DECEMBER 1919. 437 XX. Voorstel van den heer van der Zeeuw in zake het ge bruik van het gymnastieklokaal aan de Pieterskerkgracht door de vereeniging »de Leidsche Padvinders". (Zie Ing. St. No. 384). De beraadslaging wordt geopend. De Voorzitter. Ik geef het woord aan den heer van der Zeeuw tot toelichting van zijn voorstel. De heer van der Zeeuw. M. d. V. Het lijkt mij beter dit punt tot vanavond aan te houden. De Voorzitter. Nu ik zie, dat de algemeene wensch van de leden is om te pauzeeren, schors ik de vergadering tot hedenavond te 8i uur. Voortzetting van de geschorste vergadering des avonds te 8|- uur. Afwezig de heeren Huurman, Huges en Stijnman. Voortgezet wordt de beraadslaging over punt 20. De heer van der Zeeuw. Ik kan er mij mede vereenigen dat men eene subsidie geeft aan organisaties die beoogen de ontwikkeling van de jeugd, maar ik meen, dat deze organisatie daarvoor niet in aanmerking mag komen, omdat de padvinders- vereenigingen de jeugd opvoeden in militairistischen zin. Daar over is bij de begrooting ook al aanmerking gemaakt. Ook bij de behandeling van de Amsterdamsche begrooting is dit naar voren gebracht en opgemerkt, dat de kaderrequisitie in het leger voor een groot deel geschiedde uit ex-padvinders. Op die gronden geloof ik, dat de gemeente Leiden aan deze vereeniging geen subsidie moet geven, terwijl zooveel mo gelijk moet worden getracht de jeugd op andere wijze te ont wikkelen dan op de wijze als door de padvindersorganisaties wordt gedaan. De heer Heemskerk. M. d. V. Ik wil niet eene bespreking gaan houden over de padvindersorganisatie, of die eene mili taristische strekking heeft of niet, maar toch zou ik in het midden willen brengen, dat het mij voorkomt, dat deze ver eeniging hier niet moet hebben een recht, wat andere cor poraties niet hebben. Zij krijgen immers het gratis gebruik van een gemeentelocaliteit, terwijl andere vereenigingen, die dikwijls ook de opvoeding van de jeugd ten doel hebben, zooals gymnastiekvereenigingen, den gewonen prijs, die door het gemeentebestuur wordt gevraagd, moeten betalen. Hoewel ik dus niet geheel eq al medega met het betoog van den heer van der Zeeuw, voel ik toch wel dat er iets onbillijks in gelegen is, om aan de padvindersorganisatie een voorrecht toe te kennen, dat andere vereenigingen van gelijke strekking niet hebben, en daarom zal ik stemmen voor het voorstel van den heer van der Zeeuw. De heer van der Lip. M. d. V. Ik kan den heer van der Zeeuw niet toegeven, dat de padvinderij het militairisme in de hand werkt. Wanneer wij de statuten van de vereeniging raadplegen, zien wij, dat het doel der vereeniging is om mede te werken aan de opvoeding der mannelijke Nederlandsche jeugd tot goede en flinke staatsburgers, in het bizorider wat de karaktervorming en lichamelijke ontwikkeling betreft. Art. 3 geeft dan nader aan de middelen waardoor de ver eeniging haar doel tracht te bereiken, en dan noemt het artikel onder meer een middel op, dat naar mijn bescheiden meening, best mag worden genoemd, namelijk het aankwee- ken van eerbied voor het wettig gezag. Mij dunkt dat in den tegenwoordigen tijd, waarin men er aan verschillende kanten juist zoo op uit is den eerbied voor het wettig gezag te ondermijnen, een dergelijk streven op prijs moet worden gesteld. De statuten geven dus absoluut geen steun aan de opvat ting van den heer van der Zeeuw. Wij hebben juist dezer dagen gehad eene tentoonstelling van voorwerpen, vervaar digd door padvinders en ik ben er expres eens heen gegaan om te zien of daar misschien iets zou blijken van een mili tairistischen geest, maar ik heb er niets ontdekt, dat er zelfs maar naar zweemde. Het eene voorwerp was al onschuldiger en vredelievender dan het andere. Men vond er stoombooten, pijpenrekken, een poppenkast, en dergelijke, dus de meest onschuldige voorwerpen, die men zich kan bedenken. Bij het bezichtigen van deze tentoonstelling heeft het mij getroffen hoe de padvinders in den tijd, dat zij niet naar buiten kunnen gaan, op nuttige en aangename wijze worden bezig gehouden: de tentoongestelde voorwerpen gaven daarvan een sprekend bewijs. De heer van der Zeeuw heeft zich beroepen op hetgeen omtrent de padvinderij onlangs in den Amsterdamschen Raad is gezegd, welnu ik kan dat ook doen. Van meer dan één zijde is daar geprotesteerd tegen de opvatting als zou de padvinderij het militairisme in de hand werken. In dit ver band wijs ik op hetgeen mijn collega, de heer den Hertog, heeft gezegd, die die opvatting krachtig heeft bestreden en onder andere heeft herinnerd aan een uitspraak van den bekenden paedagoog Dr. Gunning, die militairisme en pad vinderij twee antipoden heeft genoemd en heeft gezegd, dat als er één ding is, dat het militairisme er onder kan brengen, het de geest is, die in de padvinderij leeft. Dit zegt iemand als Dr. Gunning, die ten deze toch zeker wel tot oordeelen bevoegd is. Ik kan hieraan toevoegen, dat zelfs de heer K. ter Laan groepleider is geweest en met zijn groep padvinders wel eens een bezoek aan Leiden heeft gebracht, zoodat blijk baar de opinie van den heer van der Zeeuw in diens kringen niet algemeen gedeeld wordt. De heer Heemskerk vraagt, waarom deze vereeniging ge steund wordt en andere niet. Het is bekend, dat de kleine steun, welken wij geven, voornamelijk ten doel heeft om ook jongelieden uit de volksklasse in de gelegenheid te stellen van deze vereeniging lid te zijn. Die jongelieden kunnen hun uniform niet betalen evenmin als de kosten, welke aan het kampeeren verbonden zijn. In die kosten wordt nu door de gemeente voor een klein deel bijgedragen door het gratis beschikbaar stellen van het Gymnastieklokaal. Amsterdam heeft voor dit doel een subsidie toegekend van ƒ2000.Toen wij den vorigen keer over deze subsidie spraken, kon ik alleen nog maar wijzen op een voorstel van Burgemeester en Wethouders te Amsterdam om dat bedrag toe kennen, nu kan er op gewezen worden, dat de Raad zich met dat voorstel vereenigd heeft, dat is nog heel Wat anders dan de luttele steun dien wij verleenen. Dan nog dit. Het wil mij voorkomen bij de begrootings- debatten heb ik het ook reeds opgemerkt dat het wensche- lijk is, dat op het gebied van subsidies eenige continuïteit in acht genomen wordt. Deze vereeniging heeft verleden jaar eenigen steun gevraagd, en toen is dat in de maand October verleend in dezen vorm dat haar het gratis gebruik van het Gymnastieklokaal aan de Pieterskerkgracht werd toegestaan. Tenzij er nu natuurlijk overwegende principieele bezwaren bestaan, zal de Raad, dunkt mij, verstandig handelen door vast te houden aan de goede gewoonte om op dergelijke sub sidies niet elk oogenblik terug te komen. In den Raad heeft altijd de goede gewoonte gegolden om, als eenmaal zulk een subsidie was toegekend, daaraan niet te tornen, ook niet van die zijde die er tegen was geweest. En dit is billijk. Een vereeniging dient te weten waaraan zij zich té houden heeft en mag niet elk oogenblik gevaar loopen zich een kleinen steun, welke haar van gemeentewege is verleend, ontnomen te zien. Ik geloof daarom, dat de Raad goed zal doen door het voorstel van den heer van der Zeeuw niet aan te nemen. De heer van der Zeeuw. M. d. V. Over de vraag wie een vreedzaam staatsburger is bestaat verschil van opvatting; de een zal dezen als zoodanig beschouwen, de ander weer dien. De heer van der Lip zegt, dat een goede gewoonte, die heerschende is geweest, gehandhaafd moet blijven; dat wil zeggen dat wij de padvindersorganisatie moeten blijven steunen en wij andere organisaties, die minstens evenveel recht op subsidie hebben onlangs is er nog een aanvrage om steun gekomen van de jeugd-organisatie en die is afgewezen op eigen wieken moeten laten drijven. De heer van der Lip voegt mij toe, dat hij dat niet zegt. Zeker, maar ik heb van hem gehoord, dat [het tot de goede gewoonten behoort om in de oude sleur te blijven voort leven. Ik wensch daartegenover te doen opmerken, dat het geen gewoonte is niet altijd een goede gewoonte mag worden genoemd. Naar aanleiding van hetgeen de heer van der Lip heeft gezegd over die tentoonstelling van de verschillende «vreed zame" voorwerpen, wil ik er op wijzen, dat indertijd vlieg machines vreedzame voorwerpen waren, maar wij hebben de laatste jaren gezien voor welke ellendige doeleinden zij zijn gebruikt. Indien wij de padvindersorganisatie zien werken, kunnen wij niet anders zeggen dan dat zij de jeugd in mili tairistischen geest opvoedt. De heer Heemskerk. De heer van der Lip bespreekt eenigs- zins de quaestie of de vereeniging al dan niet sympathiek kan worden genoemd. Wanneer men daarover wil gaan praten, geloof ik dat er ontelbare vereenigingen zijn, die met evenveel recht op een subsidie aanspraak zouden mogen maken. Hoeveel andere vereenigingen zijn er ook niet, die tevens de eerbied voor het wettig gezag aankweeken? Wat het in acht nemen van dien eerbied op Zon- en feestdagen betreft, heb ik wel een staaltje medegemaakt, dat allesbehalve getuigt van den eerbied van de padvinders daarvoor. Gisteren nog zag ik met tafels over de Breestraat sjouwen, hetgeen naar mijne bescheiden meening allerminst in overeenstemming is te brengen met de Zondagswet.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 17