DONDERDAG 29 DECEMBER 1919. 433 twijfeld behoeft te worden en waarover de Raadsleden zonder bezwaar hun stem kunnen uitbrengen. Iedereen gevoelt, dat, als binnen korteren of langeren tijd van de Commissie een voorstel tot wijziging der loonen komt, dit belangrijke ver hoogingen zal inhouden, zoodat de Raad niet bevreesd behoeft te zijn, dat, wanneer in afwachting van dat voorstel besloten wordt tot het geven van een voorloopige verhooging der loonen, daarmede wordt vooruitgeloopen op of verder wordt gegaan dan hetgeen de Commissie later zal voorstellen. Het komt op hetzelfde neer, want de Commissie zal, als zij haar voorstel indient, wel tevens voorstellen aan de nieuwe regeling terugwerkende kracht te verleenen en vanat een bepaald tijdstip de verhoogingen te laten ingaan. De bepaling van de hoegrootheid der verhoogingen kunnen wij voorshands aan de organisaties en aan de Commissie overlaten, maar wat nood zakelijk is, is dat onmiddellijk verandering komt in de sala rissen van het gemeentepersoneel. Totnogtoe sprak ik alleen van de gevolgen, welke uit den bestaanden toestand voortvloeien voor de bedrijven, maar thans wil ik de zaak ook belichten van de zijde der werk lieden zeiven. Het zal den Raadsleden bekend zijn, dat in het particuliere bedrijf van week tot week een stijging der lobnen valt te constateeren, zelfs binnen het raam van het collectief arbeidscontract de loonen voortdurend omhoog gaan, waardoor de loonen van het gemeentepersoneel verre achterstaan bij hetgeen in het particuliere bedrijf wordt betaald. Ik acht het ook een belang voor de gemeente, dat niet gewacht wordt totdat de Commissie voor georganiseerd overleg klaar komt met plannen, maar onmiddellijk maatregelen worden getroffen teneinde te voorzien in den nood, waarin het gemeentepersoneel verkeert, want ik behoef niet verder te wijzen op de lage loonen, als ik er slechts aan herinner, dat bedragen van ƒ19.80 en ƒ25.60 het minimum en het maximum zijn van de loonen, welke door verschillende klassen van het gemeente personeel worden verdiend. Ik geef U de verzekering en U kunt daarvan op aan, dat in de particuliere bedrijven, waar ook, de loonen van de ar beiders ver daarboven staan en het is noodzakelijk dat de gemeente zich daarbij aanpast. Het is al jammer dat de ge meente achteraan komt en niet uit zichzelf zorgt dat de loonen van baar personeel minstens in overeenstemming zijn met die van het particuliere bedrijf, of daarboven uitgaan, maar in elk geval heeft hier toch de Raad de gelegenheid om die ongewenschte verhouding te veranderen en dus eene tijdelijke loonsverhooging te geven aan het gemeentepersoneel. Ik heb hier een motie, die het volgende inhoudt: »De Raad van meening, dat het gewenscht is, dat door de Commissie van georganiseerd overleg de meest mogelijke spoed wordt betracht bij de herziening van de salarissen van het gemeentepersoneel en dat in afwachting daarvan het geven van eene voorloopige loonsverhooging aan het gemeente personeel noodzakelijk is, gaat over tot de orde van den dag." Ik zou gaarne zien, dat die motie in behandeling kwam. Aangezien de motie voldoende wordt ondersteund, maakt zij derhalve een onderwerp van beraadslaging en stemming uit. De heer Elkerbout. M. d. V. Wij hebben ten aanzien van de Gasfabriek een schrijven gekregen van den Directeur, waarin die zaak naar voren wordt gebracht en waarin wordt voorgesteld om over te gaan tot verhooging op grond dat het verschillend personeel anders weg zal trekken. Dus ten aan zien daarvan geloof ik dat er al voldaan is aan hetgeen de heer van Stralen vraagt. De heer de Lange. M. d. V. Is het LJ ook mogelijk om aan den Raad mede te deelen wanneer die nieuwe loonregeling, die tot stand zal moeten komen, ons in ontwerp zal bereiken Indien het ook naar Uwe meening geruimen tijd zal moeten duren, voordat dat kan geschieden, geloof ik dat het waar is wat de heer van Stralen heeft betoogd, dat wij voor den goeden gang van zaken in de gemeentelijke huishouding en terwille van de gemeentelijke beambten en ambtenaren zullen moeten trachten te vinden een weg om tot voorloopige loons verhooging over te gaan. Ik onderschrijf in het algemeen het betoog van den heer van Stralen, maar omdat eene voorloopige loonsverhooging uiteraard zeer moeielijk zal zijn, zou ik ze zoo gaarne ontgaan en liever niet willen medewerken tot eene aansporing om daartoe over te gaan. Dat zou niet behoeven te gebeuren, wanneer er eenig inzicht was bij Burgemeester en Wethou ders dat een definitief voorstel tot loonsverhooging niet te lang meer zal uitblijven. De heer Pera. Noch de Commissie, noch Burgemeester en Wethouders hebben eene aansporing noodig om haas't te maken met eene nieuwe loonregeling. Dat aan de samenstel ling van eene nieuwe loonregeling moeielijkheden verbonden zijn, dat is aan degenen, die er praktisch voorstaan, genoeg zaam bekend en ik zou den heer van Stralen willen wijzen op zijn partijgenoot den heer Drees in den Haagschen Raad, waar die naar aanleiding van gemaakte aanmerkingen duide lijk heeft gemaakt welke bezwaren daaraan zijn verbonden en met hoeveel zaken rekening moet worden gehouden bij eene dergelijke herziening. Men maakt er de Commissie een verwijt van, dat zij niet vlug genoeg gewerkt heeft. Is er iemand, die er spijt van heeft, dat de zaak niet vlugger is gegaan dan wil ik wel bekennen, dat ik het ben, want hoe vlugger die zaken tot een einde waren gebracht, hoe aangenamer het mij geweest was, en dan natuurlijk tot tevredenheid van het personeel. Laten de dames en heeren evenwel rekening houden met het volgende. Nadat eenmaal in dezen Raad was vastgesteld, dat er een georganiseerd overleg zou komen, zijn wij zoo spoedig mogelijk begonnen met de vereenigingen aan te schrijven om ons de opgaven te verschaffen, welke wij noodig hadden voor de samenstelling van het geheel. Voordat die gegevens binnen waren zijn er heel wat weken verloopen en het is zelfs de vraag of op dit oogenblik wel aan alle voorwaarden is vol daan. Niettemin is er een week of vijf geleden de heer van Stralen heeft er aan herinnerd een vergadering ge houden; daar heeft aanvankelijk een bespreking plaatsgehad en men is daar gescheiden met de bepaling, dat vanwege de organisaties opgave gedaan zou worden ten aanzien van de gevraagde loonregeling. Van den anderen kant zijn Burge meester en Wethouders er op uit geweest inlichtingen in te winnen ten opzichte van de bestaande loonregelingen elders. Stil gezeten hebben wij dus niet. Voordat die opgaven van wege de organisaties waren binnengekomen is er een veertien dagen of drie weken verloopen. Reeds een dag of acht ge leden is vastgesteld, dat een tweede vergadering zal plaats hebben en wel op 7 Januari. Dus ook buiten de aansporing, welke wij hebben ontvangen, waren reeds maatregelen geno men voor het beleggen van die volgende bijeenkomst, waar een nadere bespreking zal plaats hebben. Men zal dus be grijpen, dat wij niet stil zitten. Dat aan de nieuwe loonregeling terugwerkende kracht kan gegeven worden, spreekt van zelf. Het is er ons volstrekt niet om te doen het daarheen te leiden, dat de werklieden er schade van zullen hebben, maar het is de bedoeling, dat de verschillende regelingen zooveel mogelijk verband met elkander houden. Over de vraag of de gemeente bij het bepalen der loonen moet voorgaan kan men van meening verschillen. Het gaat voor de gemeente niet aan zich bij het vaststellen van de loonregelingen buiten de samenleving te stellen, en met de loonen altijd te gaan boven hetgeen in de particuliere be drijven wordt betaald, gelijk dat zoo juist door den Wethouder van den Haag, den heer Drees, den partijgenoot van den heer van Stralen, is opgemerkt, moet als ongeoorloofd worden af gewezen. Dat zoo iets uit den mond van den heer Drees wordt gehoord is wel goed, want met dat altijd maar roepen om meer, gaat het in onze samenleving niet goed; daarvan is het heil niet te verwachten en ik geloof, dat de tijd is aangebroken om eens een andere richting in te slaan, namelijk die van met zuinigheid en overleg de eigen belangen te behar tigen. Kortom, wat men wil wordt op alle mogelijke manieren nagestreefd. Mijn gedachte is geweest, dat wij het zoover zouden brengen, dat wij binnen een paar maanden uiterlijk met een nieuwe loonregeling in den Raad konden komen. Kan het eerder, dan zal het eerder gebeuren, maar men weet tevoren niet welke bijzondere gevallen zich bij de besprekin gen zullen voordoen, zoodat men den tijd niet al te kort mag stellen. Laat men de moeilijkheden, die aan deze materie verbonden zijn en waarmede rekening dient te worden ge houden, niet onderschatten. De heer van der Pot. M. d. V. Indien de heer van Stralen in zijn motie een bepaald bedrag of percentage had genoemd, zou het voor mij moeilijk zijn mijn stem aan die motie te geven, want dan zou er een element in zitten, dat slecht te overzien was. De heer van Stralen wil de bepaling van dat bedrag of percentage echter aan Burgemeester en Wethouders overlaten en, waar wij het er over eens zijn, dat er een ver hooging van de loonen moet komen en dat die verhooging met 1 Januari 1920 moet ingaan, gij, Mijnheer de Voorzitter, hebt zelf onlangs al eens dien datum genoemd komt het mij voor, dat tegen overneming dezer motie door Burgemeester en Wethouders niet zooveel bezwaar kan bestaan. Wij kunnen dan binnen het kader van hetgeen wij meenen, dat door de Commissie voor het georganiseerd overleg zal worden voorgesteld nu reeds eene verhooging uitbetalen, die anders achteraf zal worden gegeven bij wijze van een voor schot. Daarmede is het belang van de betrokkenen, maar mo menteel ook dat van de Lichtfabrieken gediend. Ik voor mij heb dus tegen die motie geen bezwaar.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 13