DONDERDAG 20 NOVEMBER 1919. 335 gen. Op deze wijze worden onaangenaamheden voorkomen en wasschen beide handen elkander, en worden weder schoon. Ik bestrijd dus beslist de meening, dat deze man zou uitgaan van de gedachte: ik wil door allerlei omwegen trachten finan cieel voordeel te trekken uit deze omstandigheid. Ik ken de zen man sinds jaren als een eerlijk man met karakter. Ik heb groot r espect voor hem en ik zou het betreuren, wanneer hij onnoodig in moeilijkheden zou worden gebracht. De heer Heemskerk. M. d. V. Ook ik heb met de grootste verwondering van dit voorstel van Burgemeester en Wet houders kennis genomen. Ik kan mij niet begrijpen, hoe Bur gemeester en Wethouders eene dergelijke opvatting kunnen hebben van de 2 personen, om wie het hier gaat. De heer Mulder heelt in hoofdzaak gesproken over Pegten ik ben van meening, dat er bij Pegt geen oogenblik de be doeling voorzit om de gemeente te dwarsboomen. Mij heeft op het Utrechtsche Veer een huis gekocht van het geld hem door de gemeente betaald voor het verkoopen van het pand thans nog door hem bewoond. Dat perceel kan hij evenwel nog niet betrekken voor Mei. Er is dus geen sprake van on wil. Ik moet er opwijzen, dat Pegt en Simons hebben ver keerd in de meening, dat de gemeente wel is waar de be schikking had over hun pand aan de Langegracht, dat was overeenkomstig de koopvoorwaarden, maar het niet noodig was, dat zij met 1 November onherroepelijk hun huis zou den moeten verlaten. Er staat in, dat de gemeente niet be reid zou zijn na '1 November de huizen aan hen te verhuren. Zij waren evenwel van meening, dat waar zij zoo sukkelden met de door hen gekochte huizen, dat de gemeente wel be reid zou zijn hen nog zoo lang te laten wonen in hun pand na 1 November als noodig zou blijken te zijn. Nu is mij een eigenaardig teit ter oore gekomen. Pegt heeft een pakhuis kunnen huren op de Langegracht, wat wel is waar onge schikt voor hem is, maar waarmee hij nood gedwongen zich zou moeten en kunnen behelpen, ten einde zijn bedrijf in stand te houden. Hij heeft over dat pand onderhandeld met den Directeur van de Lichtfabrieken en nu is het eigenaar dige, dat de Directeur van de Lichtfabrieken hem heeft me degedeeld, dat, wanneer hij een zeker bedrag als schadeloos stelling De Voorzitter. Cautie De heer Heemskerkzou willen storten, hij tot 1 Juni zou mogen blijven in het tegenwoordige pakhuis. Hieruit zou volgen, dat de Lichtfabrieken dat pakhuis voor Juni niet zoo hard noodig hebben. Wanneer ik tegen het voorstel ben van Burgemeester en Wethouders dan is het in het bijzonder, waar het betreft Simons. Hij heeft zich gehaast om eene andere woning te krijgen. 3 Juli is er eene overeenkomst met de gemeente ge sloten. In het laatst van Juli heeft hij een ander huis ge kocht. 5 Augustus heeft hij deze menschen mondeling aange zegd, dat zij het huis moesten verlaten, omdat hij zijne wo ning op de Langegracht moest verlaten. 13 Augustus heeft hij hetzelfde gedaan per aangeteekend schrijven. Hij heeft dus dadelijk, nadat de overeenkomst was gesloten en voor dat de verkoop had plaats gehad, op 8 September stappen gedaan om een andere woning te krijgen. Per deurwaardersexploit heeft hij de bewoners van het door hem te betrekken pand laten opzeggen tegen 17 November. Deze menschen hebben zich toen evenwel beroepen op de Huurcommissie. Uit dit alles blijkt duidelijk, dat Simons der gemeente geene hinderpalen in den weg heeft willen leggen, maar dat hij het slachtoffer is geweest van de buitengewone omstan digheden, waai'in wij verkeeren. Er zijn geen woningen te krijgen en de gemeente zou er toe moeten overgaan deze menschen op straat te zetten. Ik acht eene procedure voor de gemeente niet noodzakelijk, waar blijkt dat èn Pegt èn Simons alle mogelijke moeite hebben gedaan en nog doen om eene andere woning te krijgen. Ik kan mij dan ook niet ver eenigen met het voorstel van Burgemeester en Wethouders en ik blijf er bij, dat deze menschen der gemeente niets in den weg leggen en dat zij alleen niet hunne huizen verlaten door overmacht hiertoe gedwongen. Ik zal dan ook tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders stemmen. De heer Huges. M. d. V. Als Commissaris van de Lichtfa brieken heb ik Pegt bij mij gehad en de zaken bezien. Ik geef toe, dat ook ik een tijd lang heb verkeerd onder zijn invloed, totdat ik inlichtingen had ontvangen van den Direc teur van de Lichtfabrieken en de betreffende stukken heb ingezien. Van af dat oogenblik ben ik anders over de zaak gaan oordeelen, en ik geef den Raad in overweging als één man achter Burgemeester en Wethouders te gaan staan, en het voorstel van Burgemeester en Wethouders aan te nemen. De heer van Stralen. M. d. V. Over de zaak Pegt kan ik niet oordeelen. Wat de zaak Simons betreft, zou ik evenwel hetzelfde willen zeggen als de heer Heemskerk heeft gezegd. Vau de zijde van de Muurcommissie is mij bekend, dat Si mons reeds geruimen tijd geleden eene woning heeft gekocht met de bedoeling deze zoo spoedig mogelijk te betrekken ten einde de gemeente in het bezit te stellen van haar eigendom. Door eene onvolkomenheid in de opzegging is deze evenwel niet door kunnen gaan. De huurders hebben deze naast zich neergelegd. Simons heeft hen toen opgezegd bij deurwaar dersexploit, waarop de huurders zich hebben gewend tot de Muurcommissie om vernietiging van de huuropzegging te verkrijgen. Mij is nu bekend geworden, dat een van de huurders er in geslaagd is eene woning te vinden. Ware dat niet het ge val, dan zou het gevaar blijven bestaan, dat Simons nog in lang niet zijne eigene woning zou kunnen betrekken. Waar een van de bewoners binnenkort de woning zal gaan verla ten, daar lijkt het mij, waar de toestand zoo is, dat wij nog niet moeten overgaan tot eene procedure, maar dat wij eerst eens moeten afwachten, hoe de zaken loopen. Wanneer er eene woning vrij komt, zal Simons zijne tegenwoordige wo ning wel verlaten. De heer van der Pot. M, d. V. Ik wil beginnen met te zeggen, dat de Commissie deze zaak lang en breed en zeer consciëntieus heeft onderzocht. De heer Pegt is niet alleen bij den heer Huges geweest om zijn beklag te doen, maar ook bij de andere leden der Commissie en ik moet zeggen, dat aanvankelijk de indruk werd gewekt, dat deze beide bewoners wel wat al te hard werden aangepakt. Toen de Commissie evenwel gezien had de overeenkomst met deze beide heeren door de gemeente aangegaan, en verschillende inlichtingen nog had ontvangen, kwam bet haar voor, dat er geen enkele reden bestond eene andere houding tegenover deze twee per sonen aan te nemen dan in het voorstel wordt in overweging gegeven. Ik geloof, dat sommige raadsleden ten onrechte een beroep op hun goede hart hebben laten doen om te pleiten tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Men moet toch niet vergeten, dat het een groot verschil is, of men te doen heeft met huurders, die zonder eenige compensatie hun huis moeten verlaten en maar moeten zien, waar zij hun bedrijf knnnen voortzetten, of dat het eigenaars zijn, die door de gemeente ten volle zijn schadeloos gesteld en niet slechts hebben ontvangen de waarde van het pand, maar ook schade vergoeding voor het nadeel, dat zij lijden in hun bedrijf. Pegt heeft daarvoor gekregen f 7200.en Simons f 8000.Deze bedragen zijn uitsluitend schadeloosstellingen voor bedrijfs schade, onder meer voor het eenigen tijd niet kunnen uit oefenen van het bedrijf. Zij hebben daartegenover echter van hun kant de verplichting op zich genomen met '1 September hunne panden te zullen leveren aan de gemeente. Nu heb ik met Pegt gesproken en bij hem absoluut gemist het besef, dat, waar de gemeente tegenover hem hare verplichtingen is nagekomen, hij ook van zijn kant verplicht is te doen, wat hij overeengekomen is. Nu wil ik een oogenblik van het rechtsstandpunt afstappen en voorop zetten, dat het de gemeente er niet om te doen is om het dezê menschen noodeloos moeilijk te maken, maar dan moet men van den anderen kant ook niet gaan pogen te chicaneeren. Ik heb met name in de houding van Pegt zulke chicanes gevonden. Wat gaat hij toch beweren en den menschen wijsmaken? Dat de gemeente met hem overeengekomen zou zijn, dat hij tot 1 November gratis mocht blijven wonen, maar dat dit in het geheel niet uitsloot, dat hij na 1 November zijne woning zou kunneu huren. Hij beweert dus dat hij gratis mag wonen tot l November en daarna gerekend heeft op betaling van huur. Nu heb ik hier voor mij een brief van den stadsadvocaat aan den advocaat van Pegt, waaruit het tegendeel duidelijk blijkt. In dien brief is met ronde woorden gezegd, dat een voortduring van de bewoning tot 1 No vember wordt toegestaan, maar de gemeente met 1 November ten volle van haar eigendomsrecht gebruik zal maken. Waar wij Pegt gratis van 1 September tot November in zijn huis hebben gelaten, daar wist hij, dat hij zijn huis met '1 November aan de gemeente had op te leveren. Wanneer hij eerlijk had gezegd: ik weet het, ik moet er uit, maar het is zoo ellendig, ik heb een huis gekocht maar ik kan het niet voor Mei betrekken, is het me niet mogelijk dat ik hier nog zoolang in blijf wonen, daar zouden Burgemeester en Wet houders er anders tegenover staan, maar nu hij begint met chicanes, is er geen enkele reden om anders te handelen dan Burgemeester en Wethouders in deze gemeend hebben te moeten doen. Indien Pegt gevraagd had om zoolang een van die andere huisjes te mogen betrekken, dan zouden Burge meester en Wethouders daartegen geen bezwaar hebben ge had, want het is er ons niet om te doen om het hem moei lijk te maken. Waar wij echter dergelijke moeilijkheden met Pegt hebben gehad, daar willen wij nu een waarborg hebben, dat hij met 1 Mei of 1 Juni uit dat andere huisje gaat.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 13