300
DONDERDAG 23
OCTOBER 1919.
tegen progressieve belasting verzet en wel tegen progressieve
tarieven? en zijn antwoord luidde: omdat met betrekking tot
dat eerste punt door ons reeds zoo lang druk is uitgeoefend
en er op is aangedrongen. Ik geloof, dat de heer de la Rie
hier toch wel wat al te veel naar zijne partij toerekent, wan
neer hij de thans vrij algemeene instemming met eene pro
gressieve belastingheffing wil baseeren op de critiek van
zijne partij.
De mogelijkheid van het heffen van een progressieven
hoofdelijken omslag dateert reeds van den tijd, toen de partij
van den heer de la Rie nog zeer weinig in de melk had te
brokken. De invoering hiervan dateert in tal van gemeenten
uit den tijd, toen de Gemeentewet de mogelijkheid hiertoe
had geschapen.
En die mogelijkheid is in de Gemeentewet reeds in 1900
door eene wijziging onder minister Goeman Borgesius aange
bracht, nadat bij een vorige wijziging, in het jaar 1897, de
heer Goeman Borgesius een amendement had voorgesteld om
het mogelijk te maken, maar dat was verworpen.
Mijnheer de Voorzitter. De vergelijking is daarom naar mijne
meening geheel foutief, omdat er dit verschil is tusschen belas
ting en het tarief van een product, dat de belasting een dwingend
karakter heeft, doch men niemand kan dwingen om een be
paald product te gebruiken.
Men kan eene progressieve belasting maken, zoodanig dat
de hoogere inkomens naar verhouding zwaarder worden getrof
fen en daar zullen de bezitters dier hoogere inkomens zich
dan naar moeten schikken, maar wanneer men een tarief
als van het gas progressief gaat regelen zoodanig, dat men
op die manier voor sommige ingezetenen het gas beschikbaar
gaat stellen voor prijzen waarmede men in de verste verte
niet concurreeren kan met andere brandstoffen en verlich
tingsmiddelen, dan zal men zien dat juist die hoogst aange-
slagenen er allengs toe overgaan om die andere brandstoffen
en verlichtingsmiddelen te gebruiken, en daar zal men dan
niets aan kunnen doen. Maar op die manier valt dan de heele
opzet van het tarief in elkaar
Nu heeft men het doen voorkomen alsof dergelijke difle-
rentieele tarieven in de praktijk al overal bestaan. Men heeft
voorbeelden genoemd bij de groenten- en vruchtenvoorziening
en ook de dokters niet vergeten. Die laatste wil ik echter
ter zijde laten. Dat die dokters niet hetzelfde kunnen
rekenen voor iederen patiënt, dat ligt voornamelijk aan de
hooge tarieven, die zij, daar waar werkelijk draagkracht
is, rekenen voor operaties. Dat is ook niet te taxeeren,
want daarbij heeft men niet met een kostprijs rekening te
houden, zooals de heer de Lange mij terecht toevoegt; daar
zijn geen productiekosten.
Wat de groente en fruit betreft, die aan de deur wordt
verkocht, weet iedereen dat men in de eene straat meer
rekent dan in de andere. Maar in den winkel wordt dat ver
schil niet gemaakt en bovendien geeft dat nog geen recht
tot de veronderstelling alsof dat in de praktijk iets is, dat
overal bestaat. Trouwens wanneer men dien weg op wil,
wanneer men meent, dat hier eene dergelijke heffing niet
alleen bij een product als gaslicht, maar het in het algemeen
wenschelijk zou zijn, dat iedereen betaalde voor elke be
hoeftebevrediging in verhouding tot zijn inkomen, zou men
een eigenaardigen toestand krijgen, want dan zou de conse
quentie zijn, dat iemand die ƒ3000.— inkomen heeft, voor
alles i!t moest betalen van hetgeen een ander met een in
komen van f 9000.had te betalen, zoodat het er tenslotte
op neer zou komen, dat iedereen even rijk was, ja de hooge
inkomens eigenlijk nog slechter af waren, omdat die nog de
in verhouding hoogere belasting hadden te betalen. Ik geloof,
het is reeds door eenige heeren gezegd, dat bij bedrijven en
speciaal bij monopolistische, de eenige weg is, dat men de pro
ducten aan allen voor denzeltden prijs levert.
Dat is tenslotte voor het bedrijf en daardoor ook weder
voor de verbruikers de beste weg.
Vervolgens heeft de heer de la Rie eene beschouwing ge
houden over de resultaten op het oogenblik van het gasbe
drijf en hij heeft betwijfeld of die toestand wel zoo was als
door Commissarissen was voorgesteld en gevraagd of die
inderdaad niet gunstiger was. Hij heeft daarbij gewezen op
een winst van 25000.die nog in het laatste boekjaar is
gebracht, waarbij dan nog zou komen de retributie. Dat is
een punt, dat in de secties ook is besproken, nl. of die
retributies niet als winst moeten worden beschouwd. Ik ge
loof dat hierbij verschil van meening kon zijn omtrent het
bedrag waarop die retributies behooren te worden gesteld,
maar dat in het algemeen de gemeente voor retributie iets
berekent, dat is volkomen in den haak. Men moet immers
het gebruik van gemeentegrond aan de gasfabriek evenals aan
ieder ander bedrijf in rekening brengen. Alleen dan krijgt
men een zuiveren opzet. Ook als het gasbedrijf een particu
lier bedrijf was, zou natuurlijk retributie berekend worden. En
wat nu het bedrag betreft, geloof ik niet, dat het bedrag
van de retributie hier aan den hoogen kant is. Wanneer ik
bijv. in de courant zie, dat in Den Haag, eene gemeente, die
ongeveer 6 maal grooter is dan de onze en waar men dus
natuurlijk ook over meer grond beschikken moet, niet minder
dan f 815000.— retributie wordt berekend, wat daar over
eenkomt met een hoogeren prijs van het gas van 1.73 cents
terwijl het bedrag hier is f 68000.overeenkomende met
een cijfer-van 0.68 cents, dan geloof ik zeker, dat men hier in
dit geval niet te veel voor de gemeente toegerekend heeft.
Maar wat men aan de winst nog wil toevoegen als een
elders geboekt bedrag voor oorlogswinst op materialen, is
mij niet duidelijk. Ik kan dat op het oogenblik niet goed
beoordeelen, maar ik wil gaarne daarover in de vergadering
van de gascommissie, wanneer ik die kwestie eerst kan
bezien, nog eens bepraten. Wel kan ik nu reeds gerust ver
zekeren, dat de winst niet is gesplitst in oorlogswinst en
gewone winst. Wij zullen hier te maken hebben met een
toevallige winst op materiaal, die gebracht is op de reserve,
waarvoor afrekeningen vroeger achterwege zijn gebleven en
die wij zoo noode hebben gemist iri de afgeloopen jaren,
waardoor wij juist in zooveel ongunstiger conditie hebben
verkeerd dan andere gemeenten, die wel behoorlijke reserves
hadden gevormd. Deze zaak is evenwel op het oogenblik niet
aan de orde en doet aan de hoofdzaak geenszins af.
Het hoofdargument, waarmede de heer de la Rie zijn voor
stel aanbeveelt is, dat hij zegt: het voorstel van Burgemeester
en Wethouders kost ook geld. Waarom kan de zaak dan
niet aangepakt worden op de wijze door ons voorgesteld?
Hierdoor zouden de lagere inkomens meer zijn geholpen.
Wat is nu echter de zaak? Wij moeten direct toegeven,
dat ook in het voorstel van Burgemeester en Wethouders
ligt opgesloten de mogelijkheid, dat er met verlies zal wor
den begonnen.
Wanneer de mogelijkheid van verlies wordt aanvaard, dan
doen Burgemeester en Wethouders dit echter alleen in de
stellige verwachting, dat door de te treffen regeling het ver
bruik zoodanig zal toenemen, dat daardoor het geleden ver
lies wordt ingehaald. Nu zou men kunnen zeggenwanneer
men den gasprijs nog lager stelt, dan zal het verbruik nog
meer toenemen, maar de fout van deze redeneering is hierin
gelegen, dat men den prijs wenscht te bepalen op een be
drag, waarvan met zekerheid kan worden voorspeld, dat het
door den kostprijs, hoezeer ook dalende, niet zal worden be
reikt en wanneer dat niet het geval is, dan hebben wij aan
den geheelen maatregel niets. Wanneer men het gasverbruik
door een laag tarief prikkelt en hierdoor dus het verbruik
doet toenemen, zal als gevolg hiervan de kostprijs van het
gas iets verminderen. Tegen de vermindering van den kost
prijs weegt dan evenwel op het zoo veel grooter aantal dat
met verlies moet worden geleverd. Het verlies per M'. is
weliswaar kleiner, maar het aantal M3., dat met verlies wordt
geleverd, is zooveel grooter en hierdoor wordt dus niet be
reikt, wat Burgemeester en Wethouders willen bereiken, dat men
tenslotte op dep kostprijs terugkomt en niet met verlies werkt.
Dat is de achtergrond van het voorstel van Burgemeester
en Wethouders. Wij wagen dit, maar wij doen het in de
overtuiging, dat het slechts voor een korten tijd zal zijn en
dat het verbruik hierdoor zal worden geprikkeld zoodanig,
dat het verlies door het meerder verbruik wordt gereduceerd
en ingehaald.
Het is natuurlijk een geheel scheeve voorstelling van de
heeren als zij hun voorstel aanbevelen door te zeggen, dat
in het voorstel van Burgemeester en Wethouders de kleine
verbruikers meer moeten betalen om het voor de groote ver
bruikers gemakkelijker te maken. Hoe kan men nu verwach
ten, dat in den tegenwoordigen tijd van welke zijde dan ook
een voorstel zou worden gedaan om de kleine gebruikers
zwaarder te belasten ten einde het voor de groote verbrui
kers gemakkelijker te maken?
In antwoord aan den heer Groeneveld wil ik er in het
voorbijgaan op wijzen, dat de kleinste verbruikers niet altijd
zijn de menschen met de kleinste beurzen. De kleine ver
bruikers zijn dikwijls menschen, die electriciteit gebruiken
voor verlichting en niet op gas koken, dus enkel eenig gas
verbruiken voor theewater en zoo. ünder de menschen met
kleine beurzen zijn er juist velen, die gerangschikt kunnen
worden onder de gemiddelde verbruikers.
Wat is nu wel de bedoeling van het systeem van Burge
meester en Wethouders? De bedoeling van Burgemeester en
Wethouders is de menschen, die meer kunnen verbruiken,
omdat zij een grooter huis bewonen en gaskachels kun
nen stoken, te prikkelen tot meerder verbruik door den gas
prijs te verlagen. Wordt door dit meerdere verbuik de kost
prijs tot beneden den nu voorgestelden prijs teruggebracht,
dan zal men wellicht nog een stapje naar beneden kunnen
gaan en zoodoende zal ten slotte de maatregel aan allen
ook aan de kleinste verbruikers ten goede komen.
Dat is hier juist de bedoeling. De bedoeling is dat wij den
weg inslaan, den eenig mogelijken, namelijk om den kostprijs
terug te krijgen.