194 geen der raadsleden op de zaak is teruggekomen een nieuw onderzoek werd ingesteld en nog wel door ons College in vereeniging met eene commissie uit den Raad. Bovendien zou volgens de duidelijke woorden der motie dit onderzoek alleen kunnen loopen over de zwaarte der straf, want de motie gaat uit van het standpunt, dat de bedoelde brugwach ters terecht aan de hun ten laste gelegde feiten schuldig zijn verklaard. Intusschen herhalen wij, ofschoon zooals wij reeds op merkten alle desbetreffende stukken reeds geruimen tijd geleden in de Leeskamer ter visie hebben gelegen en ook Gedeputeerde Staten, tot wie de ontslagenen zich vervolgens wendden, hebben, te kennen gegeven, dat voor hen geen termen tot tusschenkomst aanwezig waren, onze bereidver klaring alle stukken nogmaals in de Leeskamer ter visie te doen leggen, teneinde ook de nieuwe leden van den Raad in de gelegenheid te stellen daarvan kennis te nemen en hun te doen zien, op grond van welke feiten en overwegingen ons College tot zijne beslissing in deze is gekomen. Burg. en Weth. van Leiden. Motie. Aan den Gemeenteraad. De Raad, gehoord de discussie naar aanleiding van het adres der ontslagen brugwachters Rietkerken en van Putten, van oordeel dat niet onomstootelijk vaststaat dat een zoo zware straf als ontslag uit hurme betrekking gerechtvaardigd is, noodigt Burgemeester en Wethouders een Commissie van 5 personen uit den Raad aan te wijzen, die met hun College deze zaak opnieuw onderzoekt, om daarna Burgemeester en Wethouders over hare bevindingen te adviseeren, waarna Burgemeester en Wethouders kunnen overwegen of er voor hun College aanleiding bestaat hun besluit te wijzigen. K. Sijtsma. D. van Gruting. Dubbeldeman. N°. 296. Leiden, 7 October 1919. Bij nevensgaand adres verzoekt het Drankweercomité te Leiden, vertegenwoordigende een 7-tal vereenigingen, bij ver ordening te willen bepalen, dat in het gedeelte der gemeente, dat gelegen is tusschen de oostzijde van de Haarlemmer trekvaart en de noordzijde van den Maresingel, den Heeren singel en verder de noordzijdè van den Ouden Rijn, in den vervolge geen nieuwe vergunningen voor den kleinhandel in sterken drank of verloven voor alcoholhoudenden drank mogen worden verleend. Daargelaten, of wij het door het Comité in de toelichtende memorie aangevoerde geheel onderschrijven, kunnen wij Uwe Vergadering toch wel tot inwilliging van het verzoek adviseeren. liet komt ons toch voor, dat eene bepaling, als door het Comité bedoeld, zeer zeker het drankmisbruik zal doen ver minderen en dat door de vaststelling van eene verordening ex art. 7 sub 1 der Drankwet geheel wordt gehandeld in den geest van den Wetgever. Bovendien betreft het hier een bijna geheel nieuwe wijk, een z.g. arbeiderswijk, waarin nog weinig vergunningen ge vestigd zijn, terwijl uit den aard der zaak de bewoners eene bepaling als door het Comité bedoeld zeker op prijs zullen stellen. Intusschen moeten wij Uwe Vergadering er op opmerkzaam maken, dat de bevoegdheid van den Gemeenteraad zich alleen uitstrekt tot de vergunningen voor den verkoop van sterken drank in het klein, geenszins tot de verloven voor den verkoop van alcoholhoudenden, anderen dan sterken drank, terwijl door gebruikmaking van de bevoegdheid aan den Raad bij art. 7, sub 1 der Drankwet toegekend, bestaande vergunningen niet aanstonds zullen verdwijnen. Slechts bij opheffing der bestaande drankgelegenheden zullen geen nieuwe vergunningen meer mogen worden verleend. Wij geven Uwe Vergadering alnu in overweging over te gaan tot de vaststelling van de volgende verordening VERORDENING, houdende aanwijzing van een gedeelte der gemeente Leiden, waarin door Burgemeester en Wet houders geen vergunningen mogen worden verleend voor den verkoop van sterken drank in het klein voor gebruik ter plaatse van verkoop of elders. Eenig artikel. In het gedeelte der gemeente Leiden, gelegen beoosten de Haarlemmertrekvaart, benoorden den Maresingel, benoorden en beoosten den Heerensingel en benoorden den Ouden Rijn, mogen door Burgemeester en Wethouders geen vergunningen worden verleend voor den verkoop van sterken drank in het klein voor gebruik ter plaatse van verkoop of elders. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, Mei 1919. Aan den Raad der Gemeente Leiden. Edelachtbare Heeren, Geven met verschuldigden eerbied te kennen, ondergetee- kenden, bestuursleden van het Drankweercomité te Leiden, vertegenwoordigende de volgende vereenigingen. 1. Neutrale, onafhankelijke Orde van Goede Tempelieren, afd. Leiden, 2. Gereformeerde vereeniging voor Drankbestrijding, afd. Leiden, 3. Door Wilskracht Sterk, 4. Leidsch Kruisverbond, 5. Arbeiders Geheel Onthouders-Vere. Volharding, 6. Algemeene Nederlandsche Geheelonthoudersbond, afd. Leiden, 7. Jongelieden-ChristelijkeGeheelonthoudersbond.afd. Leiden, dat zij Uw geacht College beleefd verzoeken, gebruik te maken van de bevoegdheid aan den Gemeenteraad verleend bij art. 7, le lid der Drankwet, om bij plaatselijke verordening enkele wijken, buurten of straten aan te wijzen, waarin vergunningen door Burgemeester en Wethouders niet verleend mogen worden en die toe te passen op het gedeelte van Leiden, liggende: 1° ten Oosten van de Haarlemmertrekvaart, 2° ten Noorden van den Maresingel, Heerensingel en verder ten N. van den Ouden Rijn, zoodat daar geen nieuwe vergunningen of verloven voor alcoholhoudende dranken zullen mogen worden verleend, dat zij voor een nadere motiveering van dit verzoek meenen te kunnen volstaan met verwijzing naar bijgaande Memorie van Toelichting. Hetwelk doende met verschuldigde gevoelens naar het Drankweer-Comité te Leiden. J. J. Eilders, voorzitter. A. Cats, secretaris. J. Stol, penningmeester. Joh. v. d. Nieuwendijk, algemeen secundus. N°. 297. Leiden, 7 October 1919. Omtrent nevensgaand voorstel van Uw medelid, den heer J. de Lange, om de in Uwe Vergadering van 28 Augustus j.l. (Ingek. Stukken No. 240) gewijzigde verordening, regelende de heffing van belastingen voor het gebruik van het Openbaar Slachthuis te Leiden, alsnog in dien zin te wijzigen, dat in artikel 2 sub Illb, laatste lid, in plaats van »Voor de eerste 500 varkens" te lezen: sVoor de eerste 750 varkens", hebben wij het gevoelen ingewonnen van de Commissie van Beheer over het Openbaar Slachthuis. Met haar mede hierachter afgedrukt advies, om het voorstel van den heer de Lange niet aan te "men. kunnen wij ons volkomen vereenigen. Ook ons Colleg.- toch komt het bp de in het rapport aangevoerde gronden niet wenschelijk voor de voorgestelde wijziging, waarvan wij, evenals de Commissie, eer na-, dan voordeel verwachten, in de verordening aan te brengen. Intusschen willen wij aan het door de Commissie in het midden gebrachte nog het volgende toevoegen. In de eerste plaats een opmerking van redactioneelen aard. De heer de Lange geeft slechts in overweging in het laatste lid van artikel 2 sub III6 »500" te vervangen door »750." Hij vergeet daarbij echter, dat ook in het eerste lid van een aantal van 500 varkens sprake is. De redactie van het voorstel dient derhalve in dien zin te worden aangevuld, dat wordt voor gesteld zoowel in het eerste als in het tweede lid »500" te vervangen door »750." Doch behalve deze redactiekwestie, meenen wij nog eene opmerking over de indiening van het voorstel niet achterwege te mogen laten. Het is toch o. i. geen goede wijze van handelen, dat een lid, dat om welke reden ook, niet bij de behandeling van een voorstel is tegenwoordig geweest en zoodoende niet gebruik heeft kunnen maken van zijn recht, om een amen dement op het aanhangige voorstel in te dienen, daarop tracht terug te komen door als 't ware onmiddellijk na de aanneming van het voorstel, van zijn recht van initiatief gebruik te maken en een wijziging van het pas genomen besluit voor testellen. Dit lijkt ons alleen geoorloofd, indien men in een aangenomen voorstel een voor geen betwisting vatbare fout heeft ontdekt, ofschoon het ons ook zelfs in dat geval beter voorkomt, dat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 2