GEMEENTERAAD VAN LEIDEN.
meEKOHEir sti k kk\.
477
N°. 264. Leiden, 10 September 4919.
Thans kan ook tot verhuring van de werkplaats in de
Brandewijnsteeg, vroeger in gebruik bij J. H. L. Brummelkamp
(zie Ingek. Stukken no. 206), worden overgegaan, aangezien,
ook naar het gevoelen der Commissie van Fabricage, met den
door J. Bijleveld geboden huurprijs ad f 204 per jaar, zijnde
het hoogste bod, genoegen kan worden genomen.
Wij geven Uwe Vergadering mitsdien in overweging de
werkplaats in de Brandewijnsteeg, gelegen achter het winkel
huis met bovenwoning aan de Lange Mare hoek Brandewijn
steeg, tot ultimo April 1920 te verhuren aan'J. Bijleveld,
smid, alhier, tegen een huurprijs van f 204 per jaar, onder
bepaling, dat de huur geacht wordt telkens voor den tijd
van één jaar te zijn verlengd, indien zij niet drie maanden
tevoren door een der partijen schriftelijk is opgezegd en verder
onder de-bij de gemeente gebruikelijke voorwaarden.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 265. Leiden, 10 September 4919.
Wegens zijne toelating als lid van den Gemeenteraad zal
de heer M. Dubbeldeman geen uitvoering meer kunnen geven
aan de door hem aangenomen leverantie van schoolboeken,
kaarten, platen e. d. voor de openbare lagere scholen en de
Kweekschool voor Onderwijzers en Onderwijzeressen, voor
zoover hem die krachtens Raadsbesluit van 10 Januari 1919,
goedgekeurd door de Gedeputeerde Staten den 28en Januari
d.a. v. ondershands werd opgedragen.
Op dien grond stellen wij U voor, met wijziging van het
bovenaangehaalde besluit van 16 Januari 1919, te besluiten:
le. den heer M. Dubbeldeman, gerekend van 4 September
4919 af, te ontslaan van de door hem aangenomen leverantie
van 77 gedeelte der benoodigde schoolboeken, kaarten, platen
e. d. voor de openbare lagere scholen en de Kweekschool
voor Onderwijzers en Onderwijzeressen;
2e. de levering van voormeld V? gedeelte, gerekend te zijn
ingegaan 1 September 4919, op te dragen aan de Combinatie
der vijl boekhandelaren van Zwicht, van den Berg (firma
Adriani), de Groot (firma Gebrs. van der Hoek), Binnendijk
en de N. V. Boekhandel v/h C. Kooyker namens welke
combinatie een harer leden onder goedkeuring van ons Col
lege als uitvoerder optreedt onder de voorwaarden en
voor den duur als in het besluit van 10 Januari 1919 is
aangegeven.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van loeiden.
N°. 266. Leiden, 12 September 4919.
In verband met Uw besluit van 31 Januari 4918 (lngek.
Stukken No. 34), waarbij aan het Steuncomité Leiden Oor
logstoestand 4914 een subsidie in uitzicht werd gesteld ten
bedrage van 40°/o van de uitkeeringen, die ingevolge een door
de Leidsche Vereeniging van Industriëelen vastgestelde wacht
geldregeling voor mannelijke en vrouwelijke werklieden zouden
plaats hebben, een en ander onder voorwaarde, dat door het
Koninklijk Nationaal Steuncomité eene bijdrage van tenminste
33 dier uitkeeringen werd verleend, is op de begrooting
voor het ioopende jaar onder volgn. 240 een bedrag van
f 10.000.uitgetrokken als bijdrage ten behoeve van be
doelde wachtgeldregeling.
Over het tijdvak van 1 Januari tot en met 2 Augustus
4919 werd door de gemeente te dezer zake reeds een bedrag
van f 9972,05 uitgekeerd, zoodat wij 'met het oog op de ver
dere uitkeeringen aanvulling van den post met f 5000.
wenschelijk achten.
Wij geven U daarom in overweging door vaststelling van
den hierbij overgelegden begrootingsstaat model C, alsnog een
bedrag van f 5000.ten behoeve van de wachtgeldregeling
voor werklieden in particulieren dienst beschikbaar te stellen,
en dit bedrag te dekken door verhooging van volgn. 60 der
Ontvangsten »Bijzondere voorziening in de kosten voortvloeiende
uit de buitengewone tijdsomstandigheden."
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
No. 267. Leiden, 42 September 4919.
In haar op 25 October 1917 uitgebracht rapport vestigde
de commissie ad hoe tot onderzoek der salarissen enz. ook de
aandacht op de verplichting van de comptabele ambtenaren
tot het stellen van zekerheid.
In den loop der tijden, zoo schreef de commissie, is het
karakter der borgstelling veranderd en zijn de gevolgen er
van voor het meerendeel der betrokken ambtenaren bezwaren-
der geworden. Aanvankelijk werden voor de bedoelde betrek
kingen min of meer kapitaalkrachtige personen benoemd, die
dan werden verplicht een deel van hun vermogen onder het
bereik van de gemeente te stellen tot zekerheid van een
richtig beheer. Financiëele bezwaren bracht dit voor den be
trokkene slechts weinig mede, het vruchtgebruik toch van het
kapitaal behield hij, slechts de vlotte verhandelbaarheid werd
eenigszins belemmerd.
Al moge deze wijze van zekerheidsstelling nog meerendeels
bestaan, zoo vervolgde de commissie, talrijk zijn langzamer
hand de gevallen geworden, waarin de ambtenaar zijn ver
plichting tegen het betalen van een jaarlijksche premie aan
een ander overdraagt. Practisch komt dit voor de tot borg
stelling verplichte ambtenaar neer op een vermindering van
zijn loon. Dit bezwaar kon, naar het oordeel der commissie, op
tweeërlei wijze uit den weg worden geruimd. Men kon het
loon dezer ambtenaren met de kosten der zekerheidsstelling
verhoogen. Uit een systematisch oogpunt achtte de commissie
dit niet gewenscht. Het juiste en gemakkelijke inzicht in de
loonregeling werd daardoor h.i. bemoeilijkt, terwijl die ver
hooging dan ook ten goede zou komen aan hen, die voor hun
borgstelling geen kosten hadden te maken. Een andere weg
zou zijn, dat de gemeente zelf zich rechtstreeks tegen de
financiëele tekortkomingen dezer ambtenaren verzekerde, een
methode, die reeds in sommige andere gemeenten werd gevolgd.
Tot zoover het betoog der commissie. Onzerzijds deden wij
in ons praeadvies over haar rapport de toezegging deze aan
gelegenheid te zijner tijd te zullen overwegen.
Wij zijn hierbij tot de overtuiging gekomen, dat het inder
daad aanbeveling verdient, dat de gemeente hare comptabele
ambtenaren van hunne verplichting tot zekerheidsstelling
ontheft en zich rechtstreeks tegen de financieele tekortkomingen
dier ambtenaren verzekert.
Eenige andere gemeenten zijn hiertoe in de laatste jaren
reeds overgegaan, terwijl ook voor de rijksambtenaren ingevolge
de wet van 7 Juni 1919, S. 317, de verplichting tot het stellen
var tokerheid ten behoeve van den Staat binnenkort zal
worden opgeheven.
In navolging van de gemeente Rotterdam komt het ons
het meest gewenscht voor met de Nationale Borg-Maatschappij
te Amsterdam eene collectieve overeenkomst van borgstelling
voorde zekerheidsplichtige ambtenaren der gemeente alsmede
voor hunne plaatsvervangers aan te gaan. Bij het afsluiten
van een contract voor een tijdvak van 5 jaren bedraagt dan
de jaarpremie, evenals in Rotterdam, 5°/00- Aangezien het te
verzekeren bedrag vermoedelijk f 465.000 zal bedragen,
zijn de jaarlijksche kosten op f 800 a f 900 te ramen.
Ten opzichte van het beheer van den Gemeente-Ontvanger
kan een dergelijke overeenkomst vooralsnog niet worden ge
sloten, aangezien artikel 109 der Gemeentewet den Ontvanger
verplicht zekerheid ten behoeve van de gemeente te stellen.
En alhoewel is aan te nemen, dat nu de verplichting tot
zekerheidsstelling ten opzichte van de Rijksambtenaren wordt
opgeheven, ook de verplichting van den Ontvanger wel den
langsten tijd in de wet zal hebben gestaan, zoo komt het ons
toch billijk voor, dat wanneer de kosten voor de overige
comptabele ambtenaren door de gemeente worden gedragen,
ook den Ontvanger zijne uitgaven hiervoor ad 222.— per
jaar in den vervolge worden gerestitueerd. Blijkens bericht
van Gedeputeerde Staten bestaat er bij hun College geen
bezwaar tegen, dat hiervoor een post op de gemeentebegr'ooting
wordt uitgetrokken.
De verplichting tot zekerheidsstelling van de comptabele
ambtenaren is geregeld in verschillende verordeningen of
instructies of bij afzonderlijke raadsbesluiten. Aangezien de
meeste dier verordening of instructies toch binnenkort moeten
worden herzien, lijkt het ons het eenvoudigst thans niet tot
wijziging over te gaan, doch Uw besluit voorloopig te nemen
in afwijking van het daaromtrent vroeger bepaalde. Slechts
ten opzichte van de bedrijfsverordeningen is dadelijke wijziging
noodig, aangezien deze door Gedeputeerde Staten zijn goed
gekeurd en dus ook hare wijziging aan die goedkeuring is
onderworpen.
De datum van ingang der nieuwe regeling ware met het
oog op te treffen maatregelen aan ons College over te laten.
Het ligt echter in onze bedoeling de invoering zoo spoedig
mogelijk effect te doen sorteeren. Tenopzichte van den Ont
vanger, door wien tot 1 Juli 1919 premie is betaald, kan de resti
tutie vanaf dien datum loopen.
Het bovenstaande samenvattende, geven wij Uwe Vergade
ring mitsdien in overweging: