467 Van elk wekelijksch lesuur boven 24 uren per week, geniet de leeraar een bezoldiging van 100.per jaar. Buiten toestemming van den leeraar kunnen hem niet meer dan 30 lesuren per week worden opgedragen. Art. 5. Als diensttijd telt mede de tijd doorgebracht als leeraar aan gymnasia, hoogere burgerscholen, lycea, middelbare handels scholen, zeevaartscholen, handelsdagscholen, middelbaar tech nische scholen en middelbare scholen voor meisjes en als onderwijzer aan een kweekschool voor onderwijzers en onder wijzeressen. Diensttijd aan lagere scholen telt voor de helft mede, tot tot een maximum van 6 jaren. Voor een doctor, gepromoveerd aan een Nederlandsche Uni versiteit of Hoogeschool, wordt twee jaren meer dan de wer kelijke diensttijd vergolden. Art. 6. Bij de berekening van de jaarwedden der leeraren in de natuur-en scheikunde wordt voor 4 tot en met 7 wekelijksche lesuren 1 uur, voor 8 tot en met 15 wekelijksche lesuren 2 uur en voor 16 of meer wekelijksche lesuren 3 uur bijge teld; eveneens wordt voor den leeraar in de natuurlijke historie voor 8 of meer wekelijksche lesuren 1 uur meer berekend. Art. 7. Alvorens de leeraar in het genot wordt gesteld van eenige periodieke verhooging van wedde, in deze verordening be doeld, winnen Burgemeester en Wethouders omtrent de ge schiktheid en plichtsbetrachting van den betrokken leeraar, door tusschenkomst. van Curatoren van het Gymnasium, het advies in van den Inspecteur der Gymnasia. Diens advies wordt door Burgemeester en Wethouders aan den Gemeenteraad overgelegd. Art. 8. De conrector geniet als zoodanig eene jaarlijksche bezoldi ging van 200.boven de wedde, waarop hij als leeraar aanspraak heeft. t Art. 9. Voor tijdelijke leeraren geldt dezelfde jaarvvedderegeling als voor de vaste, tenzij bij hunne aanstelling anders bepaald wordt. Art. 10. Indien een leeraar aan het Gymnasium tevens leeraar aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens is, zal voor de berekening van zijne bezoldiging worden aangenomen, dat alle lesuren aan het Gymnasium gegeven worden, tenzij het aantal les uren aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens alleen reeds 25 of meer bedraagt, in welk geval de leeraar, behalve zijne bezoldiging als leeraar aan de Hoogere Burgerschool voor Jongens, voor ieder lesuur aan het Gymnasium 120. 'sjaars ontvangt. Bij samentelling der lesuren geschiedt de verdeeling der jaarwedde over de inrichtingen naar verhouding van het aantal aan elke inrichting gegeven lesuren. Het bovenstaande geldt ook voor den leeraar in de gym nastiek, met dien verstande, dat de in het eerste lid van dit artikel bedoelde bezoldiging van 120.— 'sjaars, voor hem zal bedragen 100.'sjaars. Art. 11. Ingeval van eene vacature wordt voor de waarneming der lesuren eene vergoeding verleend van 3.per werkelijk gegeven lesuur. In andere gevallen kan alleen dan, wanneer de tijdelijke toestand langer dan een maand achtereenvolgens duurt, voor elk daarna waargenomen lesuur deze vergoeding worden uitgekeerd. Art. 12. Aan de leeraren kan, na ingewonnen advies van Curatoren, het geven van onderwijs worden opgedragen, zoowel aan be staande als aan nog op te richten gemeente-instellingen van voorbereidend hooger of middelbaar onderwijs, met inacht neming echter van het derde lid van artikel 3 en het derde lid van artikel 4. \rt. 13. Met uitzondering van den leeraar in de Hebreeuwsche taal, mogen de leeraren, wier bezoldiging bij deze verordening ge regeld is, zonder toestemming van den Gemeenteraad, geene bezoldigde betrekking, buiten de in het vorige artikel be doelde, aannemen. Art. 14. Zoolang de gemeente Leiden volgens het Koninklijk Besluit van 3 September 1918 (Stbl. no. 541), behoort tot eene gemeente der 2e klasse, wordt de in de artikelen 3en 4 geregelde bezol diging verminderd met 4 ten honderd, behalve die voor de lesuren boven 24 uur per week. De bezoldiging in die artikelen volgens deze wijze te ver minderen, wordt steeds tot een tiental guldens naar boven afgerond. Art. 15. De leeraren, wier bezoldiging bij deze verordening is gere geld, zijn verplicht tegen het einde van den cursus, waarin zij den vijf en zestig jarigen leeftijd bereikt hebben, ontslag aan te vragen; zij kunnen evenwel telkens voor een jaar herbenoemd worden tot het einde van den cursus, waarin zij den zeventig jarigen leeftijd bereikt hebben. De leeraren, die bij het in werking treden van deze ver ordening den vijf en zestig jarigen leeftijd reeds bereikt hebben, zijn echter niet eerder verplicht ontslag aan te vragen, dan tegen het einde van den cursus, waarin zij den zeventig jarigen leeftijd bereikt hebben. Art. 16. Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden op 1 Januari 1919. Op dien datum vervalt de verordening van 15 Juli 1915 (Gem.Blad No. 7), gelijk die gewijzigd is bij verordening van 23 Mei 1918 (Gem.Blad No. 17). Eveneens vervallen op dien datum de bepalingen van de verordening van 21 Juni 1917 (Gem.Blad No. 27),- voorzoover die de bezuldiging van den leeraar en de leerares in de gymnastiek aan het Gym nasium betreffen. III. VERORDENING, houdende wijziging van de verordening van 3 April 1919 (Gem.Blad No. 7), regelende de jaarwedden der leeraressen en leeraren aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes te Leiden. Art. 1. Artikel 10 van bovengenoemde verordening wordt gelezen als volgt: »De leeraressen of leeraren, wier bezoldiging bij deze ver ordening is geregeld, zijn verplicht tegen het einde van den cursus, waarin zij den vijf en zestig jarigen leeftijd bereikt hebben, ontslag aan te vragenzij kunnen evenwel telkens voor een jaar herbenoemd worden tot het einde van den cur sus, waarin zij den zeventig jarigen leeftijd bereikt hebben." Art. 2. Artikel 11 wordt als gelezen als volgt: »Deze verordening wordt geacht in werking te zijn getreden op 1 Januari 1919. Op dien datum vervalt de verordening van 23 September 1915 (Gem.Blad No. 17), gelijk deze gewijzigd is hij veror dening van 43 Juni 1918 (Gem.Blad No. 22). Eveneens ver vallen op dien datum de bepalingen van de verordeningen van 28 September 1916 (Gem.Blad No. 17) en 21 Juni 1917 (Gem.Blad No. 27), voor zoover die de bezoldiging van de leerares in het teekenen en van die in de gymnastiek aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes betreffen." Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 242. Leiden, 20 Augustus 1919. In verband met de nieuwe salarisregeling van het onder wijzend personeel aan de Rijkskweekscholen voor onderwijzers en onderwijzeressen, zal ook weder eene herziening moeten plaats hebben van de laatstelijk bij verordening van 13 Juni 1918 (Gem. Blad no. 23) vastgestelde wedderegeling voor Directeur en leeraren der gemeentelijke kweekschool alhier. De door ons ontworpen regeling sluit zich, voorzooveel afdeeling A betreft, in hoofdzaak aan bij de Rijksregeling voor eene gemeente der 2e klasse. Met het oog op de afronding der getallen leek ons echter meermalen een kleine afwijking gewenscht. Verder zijn thans ook de leeraren in teekenen en gymnastiek in de regeling opgenomen, aangezien overeen komstig Uw wensch hunne jaarwedden in den vervolge niet meer in speciale verordeningen zullen worden geregeld. Ten opzichte van de afdeeling B was de regeling moeilijker, aangezien van Rijkswege geen cursussen tot opleiding voor de hoofdakte, de moderne talen, de wiskunde enz. worden gegeven en hier dus niet het voorbeeld van het Rijk kon worden gevolgd. Thans bedraagt de wedde voor de afdeeling B f 90 'sjaars per wekelijksch lesuur met 2 verhoogingen, na 4 en 8 jaren, telkens van f 10 'sjaars per wekelijksch lesuur, zoodat de

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 11