180 DONDERDAG 3 JULI 1919. mobiliseerden als op het oogenblik bestaat, door den Minister niet had kunnen worden getroflen en in dat geval had de ondersteuning moeten geschieden door de plaatselijke steun- comité's, want zonder ondersteuning had men die menschen niet kunnen laten. In dat geval zou 50% zijn betaald ge worden door het Koninklijk Nationaal Steuncomité en 50% door de gemeente. Ik geloof dan ook, al is de handeling van den Minister van Oorlog niet geheel correct, dat deze regeling voor de gemeente toch nog voordeeliger is dan de andere regeling, die dan noodwendig had moeten worden getroffen, want dan zou de gemeente 50% hebben moeten betalen. De heer Briët. M. d. V. Ook mij heeft de handelwijze van het Koninklijk Nationaal Steuncomité verbaasd. Men moet evenwel niet uit het oog verliezen, dat Burgemeester en Wet houders schrijven, dat het voor de gemeente de eenige uit weg is om dan maar 10 te betalen. Aan het plaatselijk steuncomité werd toch bericht, dat op geene verdere subsidie van de zijde van het Koninklijk Natio naal Steuncomité behoefde te worden gerekend, indien onzer zijds geen stappen bij den Gemeenteraad werden gedaan om de resteerende 10 uit de gemeentekas te verkrijgen en deze stappen niet met gunstiger» uitslag zou worden bekroond. Hierdoor wordt den Gemeenteraad het mes op de keel gezet. Daarom kunnen wij niet anders doen dan het voorstel van Burgemeester en Wethouders aannemen, hoewel ik het schandelijk vind, dat op deze wijze wordt gehandeld. Geluk kig, dat er een ingezetene is gevonden, die bereid was een bedrag van f 15000 aan het plaatselijk Steuncomité voor te schieten, omdat men anders aan de gedemobiliseerden hun vergoeding niet had kunnen uitbetalen. Zeker mag een woord van hulde niet ontbreken voor dien ingezetene, die op deze wijze het plaatselijk Steuncomité uit de moeilijkheid heeft gered. De heer de Lange. M. d. V. Ik ben het geheel eens met den lof aan dien ingezetene toegezwaaid. Ik heb mijn critiek slechts gericht tegen de handelwijze van den Minister van Oorlog. Ik heb hierbij de wet aan mijne zijde. Daarin staat toch, dat slechts op de begrooting mogen worden gebracht de uitgaven, die krachtens bijzondere wetten aan de gemeente worden opgelegd. Krachtens een besluit van den Minister van Oorlog mogen geen uitgaven op de begrooting worden gebracht. De Minister doet een onwettige daad en daar tegen gaat mijn protest. Dat de gedemobiliseerden daarvan de dupe zullen worden, daarvan is geen sprake. Van de willekeurige handeling van den Minister kunnen die geen dupe worden. De Minister zou wel eens op een anderen dag kunnen komen en zeggenin het vervolg betaal ik niet meer de militaire vergoedingen voor 100 maar daaraan moet de gemeente ook maar 10% bijbetalen. Zijne Excellentie heeft niet te beschikken over de gemeentekas. Wanneer Leiden nu 10% wil betalen, maakt de Minister er misschien mor gen 20 van. Dat gaat niet aan. Wij moeten betalen hetgeen wij rechtens schuldig zijn en hier heeft de Minister niets te vorderen. De heer Briët. Ja, maar de gevolgen! De heer de Lange. De Minister van Oorlog zal de gede mobiliseerden niet los laten. Daarover behoeft men niet ongerust te zijn, want het geldt hier niet alleen Leiden, maar het geheele land. Ik kom hier alleen op voor het recht van de gemeente besturen, de Minister mag zoo maar niet over de gemeente kas beschikken. Mij dunkt daar moet iedereen wel wat voor voelen. De Voorzitter. Ik heb den heer de Lange met genoegen hooren spreken als verdediger van onze gemeente tegen wat hij noemde willekeurige handelingen van den Minister van Oorlog, maar ik ben het niet geheel en al met hem eens, omdat de heer de Lange zich de zaak niet juist voorstelt. Ik acht liet n.l. alléén een quaestie van billijkheid, dat wij de door ons betaalde 10% weder terugkrijgen, en ik geloof dat daartoe ook wel kans is. De heer de Lange zegt, dat de Minister evengoed de militaire vergoedingen niet uit kon betalen, doch vergeet dan, dat dit een andere zaak is, die wel degelijk op de wet berust, zoodat die vergoedingen uitbetaald moeten worden, terwijl de onder havige bijdrage eigenlijk niets anders is dan eene uitkeering terwille van het Rijk aan gedemobiliseerden, dus als het ware een cadeau, waartoe geen enkele wet verplicht. Nu zegt de Minister: ik wil het den menschen alleen dan geven, indien de gemeente 10% bijbetaalt. Het is dus een soort bedee ling, nl. eene tegemoetkoming aan de gedemobiliseerden tenge volge van den oorlog en die geeft het Rijk, mits de ge meente 10% betaalt. Eene verplichting legt de Minister de gemeente derhalve niet op. Wat toch is de zaak? De Minister heeft van Rijkswege aan gedemobiliseerden gedurende twee maanden zekere bedragen uitbetaald, maar toen bleek, dat dat niet afdoende was, heeft hij misschien gedacht: ik kan er niet zoo gemakkelijk achter komen, of de menschen er allemaal inderdaad behoefte aan hebben, dus ik zal het liever opdragen aan de gemeente besturen of aan de steuncommissies. Want men kreeg natuurlijk het geval, dat er in die eerste twee maanden als het ware met geld gesmeten werd, iedereen kreeg het, of men er be hoefte aan bad of niet, mits men maar gedemobiliseerd was. Daarna is de ondersteuning nog twee maanden doorgezet, maar alleen aan hen, die er behoefte aan hadden, hetgeen ter beoordeeling stond van het Steuncomité. Het is niet on mogelijk, dat men in den Haag meende, dat die steuncom missies attenter zouden zijn, wanneer er 19% moest worden bijgelegd, omdat men anders maar geeft, denkendehet Rijk betaalt het toch, zonder precies nauwkeurig te onderzoeken, of de ondersteuning noodig is. Ik vermoed, dat de zaak zoo in elkaar zit, en dan kan het ook best zijn, dat de Minister later deze 10% aan de gemeente terug geeft, wat ik dan ook niet meer dan billijk acht, omdat het feitelijk niets anders is dan een voortgezette Rijks-ondersteu ning voor de gedemobiliseerden, die twee maanden lang direct is uitgegaan van het Rijk en nu verder indirect zal geschieden. Nu zou de heer de Lange voor het optreden van den Minister geheel onschuldige menschen gaan straffen, want omdat hij van oordeel is, dat de Minister moet blijven betalen, wil hij dat het verzoek van het Steuncomité niet wordt ingewilligd. De gedemobiliseerden worden dan echter de dupe daarvan, want het Koninklijk Nationaal Steuncomité geeft niets, tenzij de gemeente 10% bijdraagt. Ik sluit mij geheel aan bij de hulde door den heer Briët gebracht aan den ingezetene, die het Steuncomité f 15000 heeft voorgeschoten. Wanneer wij evenwel nu het geld niet geven, dan loopt het Steuncomité vast, want dat heeft het geld reeds uitgegeven bovendien krijgen wij dan later een extra subsidie te geven, wegens een deficit van ƒ15000! Het Steuncomité heeft zich bij de zaak neergelegd, maar heeft gezegd: wij zullen probeeren het geld weer van den Minister terug te krijgen en nu kunnen wij het Steuncomité toch niet voor een deficit laten zitten. Hoewel ik de gedachte van den heer de Lange heel sympathiek vind, en er veel waars is in hetgeen hij heeft gezegd, toch meen ik daarom den Raad te moeten adviseeren niet met hem mede te gaan en het voorstel van Burgemeester en Wethouders aan te nemen. De heer de Lange. M. d. V. Het spijt mij, dat ik zoo wei nig medewerking vind bij den Raad en oók bij U, Mijnheer de Voorzitter, dat U niet eensadhaesie wilt hechten aan mijn poging om afkeuring te betuigen over eene dergelijke wijze van beschikken door den Minister over het geld van de gemeente. Wanneer de Minister wenschte, dat de steunrege ling in het vervolg zou betaald worden door Rijk en gemeente te zamen, dan had hij een anderen weg moeten inslaan om hiertoe te geraken. Hij had dan een wet in het leven moeten zien te roepen, .waarbij de gemeente verplicht werd om 10% te betalen van de uitgaven ten behoeve van de gedemobili seerden. De Voorzitter. U vergeet, dat wij het betalen der 10% ook zouden kunnen weigeren, want het is geen wettelijke verplichting. Ik vind ook, dat de Minister wel op eene andere wijze had mogen optreden, maar ik begrijp niet, wat wij er aan zouden hebben adhaesie te betuigen aan Uwe opmer kingen. Hierdoor toch zou het Steuncomité het geld niet ontvangen, dat het zoo noodig heeft. U moet dus ook de praktische zijde van deze zaak zien, want wij hebben hier niet over de theorie te debatteeren, of de Minister wel goed heeft gedaan, maar wij staan voor het feit dat het Koninklijk Nationaal Steuncomité op een gegeven oogenblik geen geld meer geeft, tenzij de gemeente 10 bij legt, en dat er dus dan niet meer aan de gedemobiliseerden in Leiden kan worden uitbetaald. Eerst hadden wij geen geld, doch daarop heeft iemand het voorgeschoten en dat geld vraagt men voorloopig van ons terug. Komt het niet terecht, dan is het een schadepost voor de gemeente, maar dat zou het ook geweest zijn bij de liquidatie van het Plaatselijk Steun comité. De heer de Lange. Mag ik vragen: zijn Burgemeester en Wethouders ook bereid zich te wenden tot den Minister van Oorlog met de mededeeling, dat de Raad door de impasse, waarin het Steuncomité geraakt is, bereid is om die 10% te betalen, maar dat de Raad verwacht, dat dat bedrag door den Minister aan het gemeentebestuur zal worden terug gegeven

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 8