GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. 85 IK^EKOMEl STUKKEN. Nu. 114. Leiden, 22 April 1919. De Commissie van Financiën heeft de eer U mede te deelen, dat zij geene bedenkingen heeft tegen: 1°. den aankoop van de pereeelen Speksteeg nis 2a, 2 en 4 en Langegracht nis 70 en 72 (Ing. St. No. 110); 2°. de verhooging van de kosten van atkoop van de huur van het perceel Sectie M No. 853 bewesten het Raaniland (lug. St. No. 111). Zij stelt derhalve voor den aankoop sub 1° en de op de voorstellen sub 1° en 2° betrekking hebbende begrootings- staten goed te keuren. Evenmin heeft de Commissie bezwaar tegen de navolgende begrootingsregelingen, indien de Raad overeenkomstig de betrekkelijke voorstellen besluit: 1°. tot vaststelling van een suppletoiren begrootingsstaat, dienst 1919, ten behoeve van de aanvulling van het uit- breidingskapitaal derGfasl'abriek en dat der Electriciteitsfabriek, in verband met de normale uitbreidingen dier fabrieken in 1918 (Ing. St. No. 109); 2°. tot vaststelling van een suppletoiren begrootingsstaat, dienst 1918, in verband met de verkrijging en verleening van Rijksvoorschotten en bijdragen ten behoeve van de uitvoering van de bouwplannen der Vereeniging tot bevordering van den bouw van Werkmanswoningen, op het z.g. Kooiterrein en ten noorden en ten zuiden van het aan te leggen Volkspark (Ing. St. No. 107). Aan den Gemeenteraad. 13e Commissie van Financiën. N°. 115. Leiden, 23 April 1919. De Commissie van Financiën betreurt, dat de technische toelichting tot het voorstel in zake de wijziging van de ver ordening, regelende de heffing eener plaatselijke directe belasting (Ingek. Stukken no. lOO) zeer sober is. Het volslagen gebrek aan gegevens over de wijze waarop de aanslagen over de verschillende klassen verdeeld zijn, bemoeilijkt de beoordeeling. De Commissie betwijfelt of het gewenscht is het stelsel, waarnaar de hoofdelijke omslag wordt geheven, reeds thans weder te herzien. De bestaande verordening heeft nog slechts een jaar gewerkt. Dat door tijdelijke omstandigheden sommige inkomens in 1918 hooger konden worden aangeslagen, kan geen grond zijn voor een blijvende verandering in het stelsel van heffen. Naar uit de toelichting blijkt, zal de voorgestelde heffing nagenoeg dezelfde opbrengst geven als de thans bestaande. Blijkbaar is dus het eenige doel, door het voorstel beoogd, een sterke progressie in te voeren. Doch de omstandigheden, waaronder de vorige verordening zoo kort geleden is tot stand gekomen, bestaan thans nog en de bezwaren, die toen tegen eene aanzienlijke verhooging der progressie werden geopperd, zijn ook nu nog van kracht. De Commissie meent dat de ontheffing, die aan een gedeelte der aangeslagenen té beurt zal vallen, niet opweegt tegen de aanzienlijke"verzwaring van druk, die de toch reeds zwaar belaste middelmatige inkomens zal treffen. Door het gering aantal hoogere aanslagen zal deze ver zwaring reeds bij een inkomen van f 4000.moeten beginnen. Het gevolg zal zijn dat in de toekomst het aantal hoogere aanslagen nog zal verminderen. In Amsterdam komt men bij een inkomen van f 23000.tot een heffing van 9.45 het hoogst gehevene percentage. Hier wordt van een inkomen van f 7500.reeds 9.13% gevraagd en loopt het percentage zelfs op tot boven de 13. i'e Commissie is van oordeel dat een dergelijke heffing niet in het belang dezer gemeente is. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 116. Leiden, 23 April 1919. Ons praeadvies over het rapport van de Commissie ad hoe in zake de salarieering der ambtenaren in dienst der gemeente Leiden (zie Ingek. Stukken nis 96, 98 en 99) kan kort zijn. Aangezien ons College zich over het algemeen met de voor stellen der commissie kan vereenigen, hebben wij ons n.l., mede ter wille van eene spoedige totstandkoming van de salarisherziening, op het standpunt hi_sleld U zoo weinig mogelijk afwijking van de voorstellen der commissie ad hoe te moeten voorstellen. De enkele wijzigingen, die wij LI meenen in overweging te moeten geven, zijn van hoogst eenvoudigen aard; wij ver trouwen, dat ook de commissie ad hoe er 'zich mede zal kunnen vereenigen. Staat A. Naar ons gebleken is, behoort de Smidsknecht niet in de 2e groep, doch in de le groep te worden onder gebracht. Evenzoo moet de Straatmaker van de 5e groep naar de 4e groep verhuizentevens wordt dan tegemoet gekomen aan een wensch der betrokkenen, om het verschil in wedde tusschen een hulpstraatmaker en een straatmaker niet te groot te maken. Staal B. Aangezien de klerken volgens Staat D in het genot van 4 éénjaarlijksche verhoogingen van f 75.zullen worden gesteld, is het rationeel ook den klerk bij de politie niet 6 éénjaarlijksche verhoogingen van 50.—, doch 4 één jaarlijksche verhoogingen van f 75.toe te kennen. Staat D. Meer in overeenstemming met het door de com missie gevolgde stelsel lijkt het ons aan den Hoofdadmini strateur en den Hoofdopzichter evenals aan den Hoofdcommies verhoogingen van f 100 in plaats van ten bedrage van 125 in uitzicht te stellen en in verband hiermede de minimum- wedde van den Hoofdadministrateur en den Hoofdopzichter met f 100 te verhoogen en mitsdien te brengen op f 2500. Het traktement van den Directeur van het Bouw- en Woningtoezicht, welke titularis bij de bestaande regeling onder de Hoofdambtenaren is ingedeeld, doch die thans af zonderlijk in Staat D is vermeld, moet o. i. f 100 hooger zijn, dan dat van de Hoofdambtenaren, waarmede hij vroeger werd gelijkgesteld. Wij stellen mitsdien voor zijn traktement in plaats van op 2900 f 3500, op 3000 f 3600 te bepalen. Overigens achten wij geen verandering in het voorstel der commissie noodig. Ons rest dus nog slechts enkele woorden te wijden aan de nota's van de heeren Briët en Wilmer en van den heer Sijtsma, terwijl wij U ten slotte zouden willen voorstellen ook de wedde van den Commissaris van Politie, welke, als vastgesteld door de Kroon, niet in Staat D is op genomen, te herzien. Onze meening omtrent het in de nota van de heeren Briët en Wilmer voorgestelde meenen wij bij U bekend te mogen veronderstellen. Al moge er in principe voor het toe kennen van een kindertoeslag aan ambtenaren met groote gezinnen wel iets te zeggen zijn, praktisch lijkt ons, zooals wij aan de hand van het rapport van de vorige commissie ad hoc in ons .praeadvies van 14 Januari 1918 (Ingek. Stukken No. 22) reeds mededeelden, het denkbeeld van de heeren Briët en Wilmer vooralsnog niet voor verwezenlijking vatbaar. Zoolang niet het toekennen van een toeslag aan personen met groote gezinnen zoowel in publieken als in particulieren dienst burgerrecht heeft verkregen, lijkt ons de invoering niet ge wenscht. Onderlinge naijver en ontevredenheid zal er het gevolg van zijn, terwijl ook de vrees niet uitgesloten is, dat bij voorkeur personen worden aangesteld, die slechts een klein gezin ten hunnen laste hebben en dus de personen met groote gezinnen worden geweerd. In het midden latende, of een gezin met vier kinderen bereids onder de groote gezinnen is te rangschikken, kunnen wij U derhalve nog steeds niet aanraden met het denkbeeld van de heeren Briët en Wilmer mede te gaan. De heer Sijtsma stelt in zijne nota voor, om de onder scheiding tusschen agent van politie en brugwachter 2e en le klasse in de staten B en C te doen vervallen en enkel te spreken van Agent en Brugwachter en in verband hiermede ook de salarisregeling der agenten en der brugwachters eenigs- zins anders te regelen, dan door de commissie ad hoc is voorgesteld en door ons is overgenomen. Zoowel bij den Burgemeester als hoofd van de politie als bij ons College ten opzichte van de brugwachters bestaat tegen de afschaffing der klassen ernstig bezwaar. Niet juist is de bewering van den voorsteller, dat de agenten en brugwachters 2e klasse geheel denzelfden dienst doen als de agenten en brugwachters le klasse. Aan laatstgenoemden, die vóór hunne bevordering blijken behooren gegeven te hebben van geschiktheid en bekwaamheid en voorzooveel de agenten van politie betreft bovendien door het behalen van het politie- diploma getoond moeten hebben zich de noodige vakkennis eigen gemaakt te hebben, plegen toch de meer verantwoor delijke werkzaamheden te worden opgedragen. Doch ook afgescheiden hiervan, is het alleszins rationeel, om hen, die in geschiktheid en bekwaamheid boven de overigen uitmunten, in eene hoogere klasse onder te brengen. Ten opzichte van de werklieden bestaat dezelfde mogelijkheid. In Staat A toch treft men zoowel Stalknechts, Stokers, Tuinlieden, Brand- wachts, Bankwerkers en Monteurs der 2e klasse als der le klasse aan. Zoo ongewoon is dus de onderscheiding, die

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 1