98 DONDERDAG 17 APRIL 1919. belang werkt, is men voor zichzelf verantwoord en men draagt zelf de lasten of lusten, maar ten aanzien van de ge meenschap heeft men de verantwoordelijkheid niet alleen voor zichzelf, maar bovenal voor de geheele burgerij, en dan moet men er zich rekenschap van geven, dat men zoo doelmatig en goed mogelijk handelt. Wie dat niet doet, komt zeker in een duren plicht te kort. En wanneer men dan voor oogen houdt het werk, dat de Wethouders verrichten, moet erkend worden, dat eene ver goeding van 1500.in elk geval veel te laag is, en dan gerust kan gezegd worden, dat reeds eerder die verhooging aan de Wethouders moest zijn toegekend. De noodzakelijkheid uitsprekende om tot deze verhooging over te gaan, mag het werkelijk wel gebeuren, dat deze ver hooging ingaat op 1 Januari 1919, zoodat nog iets ten goede komt aan de heeren, die op het oogenblik deze functie ver vullen. De heer Heemskerk. M. d. V. In de eerste plaats wil ik wijzen op het verkeerde begrip van den heer Sijtsma, die steeds vasthoudt aan de gedachte van een eereambt. Wanneer wij het wethouderschap nog willen beschouwen als een eereambt, geloof ik toch dat wij die tijden nil voorbij zijn. Ik zou het een ramp achten, wanneer de wethouders in het bijzonder en in het algemeen de overheden hun functie beschouwden als een eereambt. Dan heeft men ook geen ver haal op de menschen en geen critiek. Neen, men moet zich losmaken van dat heele idee. Elk overheidspersoon moet naar verdienste worden beloond. Dan kunnen wij ook eischen stel len. Nu komt de heer Sijtsma ook nog tot het idee, dat deze Wethouders geene bijbetrekking behoeven te laten varen en toch hun ambt goed kunnen vervullen. Ik zal de laatste zijn om te ontkennen, dat het zoo is. Ik wil aannemen, dat dit uitstekend gaat, maar ik denk dan even in de toekomst en dan vraag ikkan er nog niet meer worden geëischt en kan men niet verlangen, dat zij hun capaciteiten ten v-olle in dienst van de gemeenschap ontplooien en zich niet behoeven bezig te houden met werkzaamheden, die hun energie ver lammen, ten minste hen belemmeren zich ten volle aan die be langrijke taak te geven? Dat is voor mij het hoofdfeit, dat ik het voorstel om eene verhooging te geven zoo aanbeveel. De heer Fokker interrumpeerde, dat men dan ook voldoende moet salariëeren. Natuurlijk, iedereen moet naar zijn werk zaamheden worden betaald en zoo dikwijls vernemen wij hier stemmen voor andere betrekkingen om het salaris daar tot een peil op te voeren, zoodat men daarvan redelijk bestaan kan. Dat moet nu ook geschieden ten opzichte van de Wet houders. Nu weet ik dat eene behoorlijke appreciatie van wat iemand toekomt altijd eene moeilijke zaak is, maar daarom heb ik mijn steun willen geven aan het amendement, dat het salaris wil opvoeren tot een bedrag van 8000. Ik meen, dat dan wel wordt voldaan aan de eischen van de toekomst, zoodat het uit finantieel oogpunt bekeken, geen bezwaar zal zijn om het ambt van wethouder alhier te aan vaarden. v - De heer van der Ei.st. M. d. V. Er hebben reeds ver schillende leden van de Commissie hierover het woord gevoerd en dus kan ik kort zijn. Het doet mij genoegen, dat deze aangelegenheid hier zakelijk en objectief is besproken, want wij hebben hier te maken met een zuiver zakelijke kwestie. Ik geloof niet, dat er iemand in de vergadering is, die niet, wat de hoofdzaak betreft, met eene bepaalde meening de zaal is binnengekomen. Het is eene zaak van voor of tegen. Het doet mij genoegen, dat er weinig oppositie is gevoerd tegen de vraag of de jaarwedde hooger zal moeten worden. De Commissie heeft zich eenvoudig gesteld voor de vraag, of het van belang is, dat de traktementen worden verhoogd en zij was eenstemmig van meening, dat dit wel het geval is. Men meende, dat een redelijke bezoldiging moest worden toegekend en dat ook een behoorlijk pensioen was in het belang van een goed en 'kundig gemeentebeheer. Ik wijs erop, dat de argumenten in het rapport zeer kort en bondig zijn weergegeven en ik mag hier wel dank brengen aan den rapporteur en aan den secretaris, die alles zoo duidelijk in het rapport hebben neergelegd. Er was alleen verschil van meening over de kwestie, of ƒ2500.of ƒ3000.moest worden gegeven, maar de grootst mogelijke meerderheid van de Commissie meende, dat 2500. voldoende was. Men meende, dat het idee eereambt hier niet moest worden uitgeschakeld. Wat mij persoonlijk betreft, ik geloof dat het beter is, het salaris op 2500. - te laten, omdat men moet uitschakelen elke poging om eventueel het ambt alleen te ambiëeren om het hooge salaris. Het spreekt vanzelf, dat men minder dan 2500.ook niet kan geven, want ik wil er op wijzen, dat bij de nieuw voorgestelde salaris regeling een adjunct-commies krijgt een gemiddeld traktement van 1500.terwijl, wanneer het salaris van den Wethouder 2500.— wordt", hij altijd nog minder krijgt dan een com mies eerste klasse. Het js geen zuivere vergelijking, maar ik wilde er toch even op wijzen. Ik wil ook opmerken, dat nu de traktementen van Burgemeester, Secretaris en Ontvanger zijn verhoogd, het salaris van de Wethouders eenvoudig niet op 1500.kan blijven. Het wethouderschap is, dunkt mij, heelemaal geen genoegen meer. Vroeger was het een aardige bijbetrekking. Men staat tegenwoordig voortdurend bloot aan scherpe, soms onbillijke, critiek. Daar komt nog bij, dat op het gemeentebestuur steeds meer lasten worden gelegd door het Rijk, dat Burgemeester en Wethouders overlaadt met werk. Vondel sprak al van den gemeente-ezel die moest dragen. Burgemeester en Wet houders moeten maar zien, hoe zij den last den berg op kunnen krijgen. Zij worden voor allerlei kwesties gezet, waar van men vroeger niet wist. En al dat rijkswerk moet worden gedaan, want de wet eischt, dat Burgemeester en Wethouders de wetten van het Rijk uitvoeren, voorzoover zij daarin als uitvoerende organen worden aangewezen. Wanneer men het wethouderschap aanneemt, spreekt het vanzelf, dat men in den regel een ambt, praktijk of wat ook, verliest. Is iemand compagnon in een zaak, dan zal hij zijn traktement als Wet houder moeten storten in de zaak, omdat zijn compagnon zijn werk moet overnemen en het dus niet meer dan billijk zal vinden, dat het traktement in de zaak komt. De heer Sijtsma en anderen hebben gezegd, dat de volgende Raad de kwestie maar moet uitmaken. Ik ben van meening, dat dat niet kan. Wanneer de nieuwe Raad eenmaal staat voor de benoeming van Wethouders, moet hij en moeten degenen die in aanmerking komen om te worden benoemd, precies weten, hoe de zaak staat en zij moeten weten, waar voor zij hun werkkring opofferen. Ik acht het van groot belang voor het wethouderschap, dat de leden vooraf weten, dat zij iets kunnen opofferen en dat zij van het traktement behoorlijk kunnen leven. Mijnheer de Voorzitter, ik zal het hierbij laten. (De heer Sijtsma vraagt en verkrijgt voor de derde maal het woord.) De heer Sijtsma. M. d. V. Ik wil mijne overtuiging niet bij een ander gaan opdringen en niet weer gaan bestrijden het geen de heeren hebben gezegd, maar een misverstand wil ik toch nog uit den weg ruimen. Het gaat dan over hetgeen de heer Heemskerk en de andere heeren, die er misschien ook zoo over denken, ten aanzien van de- kwestie van het eereambt mij toedichten, namelijk, dat ik zou denken, dat iemand voor dat ambt stand en positie zou moeten hebben. Dat is mijne bedoeling niet. Mijne bedoeling was te doen uitkomen dat het eenegroote eer is om als Wethouder van eene gemeente de belangen te behartigen, een eer, die niet kan worden betaald met geld, maar die men moet voelen en wanneer dat niet wordt ge voeld kan men wel een goed salaris ontvangen, maar toch zijn taak niet goed vervullen. Wanneer iemand het doet uit roeping, doet hij het goed en kan hij ook velen de critiek, die op hem wordt uitgeoefend. Dat is de »eer" van het ambt, die men met geld en met veel geld niet kan betalen. De heer Briët. Ik erken het bezwaar van den heer Wil- mer, dat er menschen zouden zijn, die het ambt om het geld zouden ambiëeren. Dat is inderdaad waar. De keuze van de wethouders is gering en nu zal men aan den eenen kant grooter keuze hebben en menschen kunnen kiezen, die men gaarne heeft, maar aan den anderen kant zal men er bij hebben menschen, die het om het geld zuiver en alleen doen, die men dus liever niet heeft. Dat is waar. Maar daarom ligt er bij de partijen want daar komt het toch feitelijk op neerdie de wethouders moeten kiezen, veel meer verantwoordelijkheid, om te kiezen den rechten man. Dan moeten zij oppassen geen personen te kiezen, die daartoe waarschijnlijk niet geschikt zijn, of van wie vermoed wordt dat het om het geld wordt gedaan. Die verantwoor delijkheid hebben dan de partijen. Die zullen moeten kiezen en die zullen dat dan ook met meer overtuiging kunnen doen, indien zij weten, dat een wethouder behoorlijk wordt gesalarieerd en niet met een kleinigheid wordt afgescheept. Wanneer de partijen werkelijk het wethouderschap hoog achten en er van den wethouder veel geëischt kan en mag worden, dan zal degeen, die daartoe benoemd wordt, zich meer inspanning en moeite voor zijn ambt moeten getroosten en dat zal dan ook volkomen in overeenstemming zijn met de belangrijkheid van dat ambt. De heer Sijtsma heeft gepleit om de zaak op het oogenblik te laten zooals ze is. Maar de argumenten, die hij daarvoor heeft gebruikt, zijn voor mij juist een motief om de zaak direct in te laten gaan.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 12