74
DONDERDAG 3 APRIL 1919.
Als het tweede lid van art. 2 luidt, dat een leeraar, die
dour het lesgeven in parallelklassen gedurende drie achtereen
volgende jaren een bepaald salaris geniet, door de opheffing
van die parallelklasse niet in bezoldiging achteruit zal gaan,
geloof ik dat men door die toevoeging er wel zal zijn. Dan
geldt het voor alle mogelijke leeraren.
De zaak is deze. Zooals in het schrijven van den Minister
staat, wordt daar gewezen op het geval, dat door het hebben
van parallelklassen een leeraar langer dan drie jaren les
heeft gegeven. Dan moet zijn salaris als vast worden beschouwd,
ook al wordt die parallelklasse opgeheven.
Daarom meen ik dat wanneer men het amendement laat
luiden zooals ik zooeven heb aangegeven, men de bedoeling
van den heer Reimeringer heeft bereikt.
De heele kwestie is alleen van belang voor de leeraren
in de nieuwe talen en die behooren tot groep b, dus ik
geloof, dat het bezwaar van den geachten Wethouder, dat
er zich nog andere gevallen zouden kunnen voordoen, denk
beeldig is, omdat het juist betreft de positie van den leeraar
in de nieuwe talen.
Nu kan men er anders over denken in theorie, maar in
de praktijk zal het niet voorkomen.
Als de heer Hoogenboom mij nu niet al te veel bezwaren
opwerpt, geloof ik, dat een amendement in den vorm, zooals
ik dat heb ingekleed, wel aannemelijk is.
De Voorzitter. Door de heeren Briët en Fokker is een
amendement ingediend, strekkende om als 2de lid van artikel
2 te lezen:
»Een leeraar die door les te geven in parallel klassen ge
durende drie achtereenvolgende jaren een bepaalde bezoldiging
geniet, kan door opheffing der parallelklassen niet in salaris
achteruitgaan."
De heer van der Lip. Ik kan dit amendement ook niet in
eens overzien. Het lijkt mij op het eerste gezicht wel het
beste, wat tot nog toe is ingediend, maar ik geloof, dat de
heer Briët het mis heeft wanneer hij meent, dat zijn voorstel
alleen van belang is voor de leeraren in de nieuwe talen. Ik
geloof, dat b. v. aan het Gymnasium door splitsing van klassen
de leeraar in het Hebreeuwsch een paar lesuren meer zal
kunnen krijgen, terwijl hij dan naderhand, wanneer de klasse
niet meer gesplitst is, weder op zijn oude aantal terugkomt.
Dan geldt de voorgestelde bepaling voor hem ook en ik meen,
dat het niet noodig is, dat iemand, die weinig lesuren heeft
en die door de omstandigheden eenige jaren b. v. 6 in plaats
van 4 uren heeft les gegeven, nu ook verder die 6 uren als
grondslag van zijn salaris moet houden.
Maar ik zeg nog eens, ik kan ook dit amendement niet
dadelijk in al zijn gevolgen overzien. Daartoe heeft mij de tijd
ontbroken.
De heer Fokker. M. d. V. De geachte Wethouder heeft
tegen dit voorstel ernstig bezwaar, omdat hij meent, dat het
van invloed zal zijn op het salaris van den leeraar in het
Hebreeuwsch. Hij moet evenwel niet vergeten, dat dit amen
dement wordt ingediend op de verordening voor de Hoogere
Burgerschool voor Jongens waar geen leeraar in het He
breeuwsch werkzaam is! Hij loopt dus vooruit op de veror
dening voor het Gymnasium. Er komt nog bij, dat het
nooit voorkomt, dat een leeraar in het Hebreeuwsch les
geeft in een parallelklasse. In de lagere klassen moge men
parallelklassen hebben, in de hoogere komt het niet voor, al
bestaat hieromtrent natuurlijk geene zekerheid, dat dit geval
zich nimmer zal voordoen. Nu kan men aan den Raad
allerlei schrikbeelden voor gaan spiegelen, maar dat lijkt
mij toch niet juist. Er is niet het minste bezwaar dit voorstel
voor de Hoogere Burgerschool aan te nemen. Bij de veror
dening voor het Gymnasium kunnen wij weer zien.
De heer Pera. M. d. V. Ik kan mij met dit amendement
niet vereenigen. Wanneer het ging om een vast salaris, dan
was het nog iets anders. Wij hebben hier evenwel te doen
met iets bijkomstigs; tengevolge van het bestaan van eene
parallelklas heelt iemand het voordeel tijdelijk een extra ver
dienste te kunnen maken. Moet dat nu evenwel tengevolge
hebben, dat hierdoor zijn vast inkomen blijvend met dit bedrag
blijft verhoogd, ook wanneer die extra werkzaamheden ophou
den? Daarvoor bestaat in het geheel geen reden. Hierdoor wordt
aan de gemeente een last opgelegd, die niet verplichtend is.
Wanneer een leeraar een voldoend salaris heeft, dan is het
een extra verdienste, die hem ten deel valtwanneer hij les
geeft in parallelklassen, een voordeel, dat komt te vervallen,
wanneer dat extra werk ophoudt. Ik zou het onvoorzichtig
vinden, wanneer men een last ging leggen op de gemeente
door eene toelage, voor extra lessen, als eene blijvende ver
dienste op het salaris te leggen, ook al houdt het werk op.
Ik acht het daarom gevaarlijk het amendement aan te
nemen.
De heer van der Lip. M. d. V. Ik wil gaarne toezeggen,
dat, wanneer later mocht blijken, dat er tegenover een leeraar
eene onbillijkheid mocht worden begaan, overwogen zal
worden, of er door eene wijziging in de verordening niet aan
het bezwaar van de heeren kan worden tegemoet gekomen.
Ik geef evenwel in overweging om het amendement te ver
werpen. Ik kan de draagwijdte niet geheel overzien. Ik ben
het eens met den heer Pera, dat wanneer het aantal lesuren
van een leeraar vermindert door het vervallen van een parallel
klasse, het volstrekt niet in alle gevallen onbillijk is dat hij
dan minder salaris krijgt. Dikwijls zal hij dan zijn vrijgekomen
tijd op andere wijze productief kunnen maken.
Tijdens de beraadslagingen trekt de heer Reimeringer zijn
gewijzigd amendement, om aan artikel 2 een nieuwe alinea
toe te voegen, in en dient hij een nieuw amendement van
dezelfde strekking in, luidende:
«Leeraren, die bij of na het tot stand komen dezer veror
dening in een der groepen a en b worden gerangschikt, kunnen
niet ten gevolge van het verminderen van het aantal lesuren
in een lagere groep geplaatst worden, indien zij gedurende
drie achtereenvolgende jaren tot deze groep hebben behoord."
De beraadslaging over het amendement van den heer Rei
meringer wordt gesloten en het amendement, daarop in stem
ming gebracht, wordt verworpen met 17 tegen 9 stemmen.
Tegen stemmen de heeren: J. P. Mulder, Timp, Fokker,
Pera, Huurman, van Tol, Zwiers, Bots, Heemskerk, de Boer,
Boot, Knappert, van der Lip, van der Pot, Wilmer, Briët
en van Hamel.
Vóór stemmen de heeren: Planjer, Oostdam, van Gruting,
van Romburgh, Eerdmans, Reimeringer, van der Eist, Hoo
genboom en Sijtsma.
Het amendement van de heeren Briët en Fokker, daarop
in stemming gebracht, wordt aangenomen met 14 tegen 12
stemmen.
Vóór stemmen de heeren: Planjer, Oostdam, van Gruting,
Fokker, van Romburgh, de Boer, Boot, Knappert, Eeidmans,
Reimeringer, van der Eist, Briët, Hoogenboom en Sijtsma.
Tegen stemmen de heeren: J. P. Mulder, Timp, Pera,
Huurman, van Tol, Zwiers, Bots, Heemskerk, van der Lip,
van der Pot, Wilmer en van Hamel.
Het sub-amendement van den heer Oostdam wordt geacht
te zijn vervallen.
Artikel 2, zooals dit is gewijzigd door het door Burgemeester
en Wethouders overgenomen amendement-Reimeringer en
door het aangenomen amenderwent-Bi iët-Fokker, wordt daarop
zonder hoofdelijke stemming aangenomen.
Op artikel 3 heeft de heer Eerdmans een amendement inge
diend, luidende:
»in artikel 3, laatste alinea, vervallen de woorden »die sub c
van ƒ140.en »en voor die sub c 200.hetwelk in
verband met de verwerping van zijn amendement op art. 2
door den voorsteller wordt ingetrokken.
Artikel 3 wordt hierop zonder beraadslaging of hoofdelijke
stemming aangenomen.
Beraadslaging over artikel 4, luidende:
»De leeraren in gymnastiek en schoonschrijven genieten:
a. indien zij 18 tot en met 26 lesuren 's weeks hebben, een
aanvangswedde van 2200.'sjaars, ria het volbrengen van
2, 4, 6, 8. 10 en 12 dienstjaren telkens te verhoogen met
ƒ200.zoodat het maximum der jaarwedde ƒ3400.be
draagt
b. indien zij 12 of meer, doch minder dan 18 lesuren's weeks
hebben, een aanvangswedde van 120.— 'sjaars per weke-
lijksch lesuur, na het volbrengen van 2, 4, 0, 8 en 10 dienst
jaren telkens te verhoogen met ƒ10.per wekelijksch lesuur,
zoodat de maximum bezoldiging 170.— 'sjaars per weke
lijksch lesuur bedraagt;
c. indien zij minder dan 12 lesuren 's weeks hebben, een
aanvangswedde van 100.'sjaars per wekelijksch lesuut,
na het volbrengen van 2, 4, 6, 8 en 10 dienstjaren telkens te
verhoogen met 10.per wekelijksch lesuur, zoodat de
maximum bezoldiging 150.'sjaars per wekelijksch lesuur
bedraagt.
Voor elk wekelijksch lesuur boven 20 uur per week, geniet
de leeraar eene bezoldiging van 100.per jaar.
Buiten toestemming van den leeraar kunnen hem niet meer
dan 30 lesuren per week worden opgedragen.