GEMEENTERAAD VAN LEIDEN. ><;i:uo.nK.\ htckken. 47 N°. 67. Leiden, 12 Maart 1919. De Commissie van Financiën lieeft de eer U mede te deelen, dat zij geene bedenkingen heeft tegen de navolgende voorstellen van Burgemeester en Wethouders: a. tot aankoop van de perceelen kad. gemeente Leiden Sectie M nis 853, 2102 ged. en 798 ged. te zamen voor ƒ39609. en tot beschikbaarstelling van een bedrag van ƒ173000.op de begrooting voor 1919 voor het aanleggen enz. van de verlengde Burggravenlaan met zijtak naar den Zoeterwoudschen Singel (Ing. Stukken No. 58); b. tot aankoop van de perceelen in de Speksteeg kad. Sectie B nis 2180—2184 en 2340 te zamen voor de som van ƒ6232.50 (Ing. Stukken No. 56); c. tot aankoop, ten behoeve van de Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit, van het perceel Pickéstraat No. 43 te Noord wijk binnen voor ƒ4682.50 (Ing. Stukken No. 55); d. tot verstrakking van ƒ25000.— bedrijfskapitaal aan het Openbaar Slachthuis (Ing. Stukken No. 54); e. tot verstrekking van 98000.^- aan de Gestichten Endegeest-Voorgeest-Rhijngeest voor den bouw van een centrale werkplaats (Ing. Stukken No. 57) en tot beschikbaarstelling van een bedrag van ƒ16550. op de begrooting voor 1919, ten behoeve van den bouw van zes noodwoningen (Ing. Stukken No. 61). Zij geeft U mitsdien in overweging conform die voorstellen te besluiten en tot vaststelling van de op die voorstellen betrekking hebbende begrootingsstaten over te gaan. Aan den Gemeenteraad. De Commissie van Financiën. N°. 68. Leiden, 24 Maart 1919. De Plaatselijke Schoolcommissie heeft de eer U te berichten, dat in haar Vergadering van 20 Maart 1.1. de volgende aan beveling bij loting (op grond van art. 4 van het Huish. Regl. der PI. Sch.) werd opgemaakt, ter voorziening in de vacature ontstaan door het overlijden van den Heer N. Brouwer J. B. KAMPSC11UUR, Oud Hoofd eener school in Ned.-Indië. J. B. MEUNEN, Oud Hoofd eener school te Leiden. Namens de Plaatsel. Schoolc. J. P. Kuenen, Voorz. W. Draayer, Secr. Aan den Raad der Gem. Leiden. N°. 69. Leiden, 25 Maart 1919, Tegen inwilliging van het hiernevensgaand verzoek van den heer A. Kist, bestaat bij ons College geenerlei bezwaar. Mitsdien geven wij Uwe Vergadering in overweging den heer A. Kist voor het tijdvak van 1 Februari 1919 tot 1 Februari 1922 te bestendigen in de betrekking van Stadsgeneesheer. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 3 Maart 1919. Den Gemeenteraad van Leiden verzoekt ondergeteekende met verschuldigden eerbied hem wederom in zijn betrekking van Stadsgeneeskundige te continueeren. Hetwelk doende enz. A. Kist. N°. 70. Leiden, 25 Maart 1919. Ter toelichting van nevensgaand verzoek van den heer 11. P. Iloestra, om eervol ontslag uit zijne betrekking van onderwijzer aan de O. L. school der 3e klasse, No. 4, alhier, met ingang van 1 April 1919, hebben wij de eer U mede te deelen. dat belanghebbende wel is waar bij besluit van Uwe Vergadering van den 30en Juli 1914 werd benoemd tot onderwijzer aan opgemelde school, doch dat hij wegens -ver blijf onder de wapenen, als gevolg van de in 1914 plaats gehad hebbende mobilisatie, niet in functie kon treden. Aangezien bij de benoeming geen datum van infunctie treding werd vastgesteld en Hoestra dus, overeenkomstig de bestaande gewoonte, eerst op den dag dier infunctietreding geacht kon worden zijne betrekking te hebben aanvaard, kan bezwaarlijk van ontslag in deze sprake zijn en geven wij U mitsdien in overweging te volstaan met intrekking van Uw hierboven aangehaald besluit van 30 Juli 1914, waarbij de heer Hoestra benoemd werd tot onderwijzer aan de O. L. school der 3e klasse, No. 4, in deze gemeente. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Utrecht, 17 Maart 1919. Ondergeteekende, 11. P. Hoestra, onderwijzer aan de O. L. School der 3e klasse No. 4, hoofd de heer W. van der Laan, heeft de eer. Uw College beleefd te verzoeken, hem, ingadnde 1 April a.s., een eervol ontslag uit die betrekking te willen verleenen. De onderwijzer vnd. H. P. Hoestra. Adres: Leidsche Kade 13A Utrecht., Aan Heeren Burgemeester en Wethouders der Gemeente Leiden. N°. 71. Leiden, 25 Maart 1919. Over het op de begrooting voor den loopenden dienst uit getrokken bedrag van 2.000.000.— voor op te nemen kas geld is reeds beschikt tot een bedrag van 1.856.500. zoodat nog maar beschikbaar is 143.500. Het laat zich aanzien dat voor betalingen in verband met de buitengewone tijdsomstandigheden het kasgeld niet toe reikend zal zijn, zoodat vermoedelijk binnenkort door tijde lijke opneming de post kasgeld zal moeten worden verhoogd. Ten einde daartoe te kunnen overgaan, is eene verhooging van de posten voor opneming en aflossing van kasgeld met 1.000.000.— noodig. Op grond hiervan geven wij Uwe Vergadering in over weging te besluiten door vaststelling van den hierbij over- gelegden suppletoiren begrootingsstaat, dienst 1919. volgn. 66 «Tijdelijke geldleening ter voorziening in de behoette aan kasgeld" en volgn. 248 «Aflossing van tijdelijk ter voorziening in de behoefte aan kasgeld opgenomen gelden" met 1.000000. te verhoogen. Een verhooging van den post «Rente van tijdelijk ter voorziening van kasgeld opgenomen gelden" (volgn. 225) zal zoo noodig te zijner tijd plaats hebben. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. N°. 72. Leiden, 26 Maart 1919. De verbetering, welke in den aanvoer van steenkolen valt waar te nemen en naar alle vooruitzichten wel blijvend geacht mag worden, maken het gewenscht het voorbeeld van Amster dam te volgen en de verordening van 14 Februari 1918 No. 8 op de beperking van de verlichting van winkels in te trekken. Eene daartoe strekkende ontwerp-verordening (I) wordt den Raad hiernevens aangeboden. Eene nadere toelichting daarvan schijnt overbodig. Het zij ons slechts vergund hierbij op te merken, dat de verordening van 15 Februari '17 (Gem. Blad No. 18), houdende verbod van reclameverlichting, welke met de verordening op de beperking van de winkelverlichting verband hield, feitelijk, tegen de bedoeling van den gemeente lijken wetgever in, reeds vervallen is (zie art. 5 daarvan j° art. 7 van de verordening, welker intrekking thans wordt voorges eld)nadere voorziening hieromtrent is dus niet noodig. Wel schijnt echter eene voorziening wenschelijk ten aanzien van de verordening op vergunnings- en verlofslocaliteiten en logementen van '18 Januari 1917. Art. 4 daarvan, zooals gewijzigd bij de verordening van 24 October 1918 (Gem. Blad No. 39), toch bepaalt, (eerste lid, tweede zinsnede), dat gedurende den tijd, dat de verordening van den 14en Februari 1918 op de beperking van de verlichting van winkels zal gelden, het sluitingsuur, inplaats van middernacht op des namiddags elf uur gesteld wordt. Daar bedoelde verordening van 14 Februari 1918 nu wordt ingetrokken, zal het sluitingsuur vanzelf weer middernacht worden. Met het oóg op de overzichtelijkheid van onze wetgeving stellen wij U voor die tweede zinsnede van het eerste lid van art. 4, die na de intrekking van de verordening van 14 Februari 1918 geen nut meer hebben zal, te schrappen; eene daartoe strekkende ontwerp-verordening (II) gaat mede hier nevens. I. VERORDENING tot intrekking van de verordening van 14 Februari 1918 (Gem.Blad No. 8) op de beperking van de verlichting van winkels. Eenig artikel. De verordening van 14 Februari 1918 (Gem.Blad No. 8) op de beperking van de verlichting van winkel wordt ingetrokken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 1