28 No. 39. Leiden, 7 Februari 1919. Onder verwijzing naar nevensgaande missive van Commis sarissen der Stedelijke Fabrieken van Gas en Electriciteit geven wij U in overweging het mede hierachter afgedrukte adres van L. Schilder te stellen in handen van ons College ter afdoening. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 23 Januari 1919. Naar aanleiding van het hierbij teruggaande adres van den Heer L. Schilder betreffende het rabat op den gasprijs, hebben wij de eer het volgende onder Uwe aandacht te brengen. Bij raadsbesluit van 26 September 1918 werd bepaald, dat de gasprijs zou worden bestendigd op 26 ets. per M3., met dien verstande, dat aan elke aangeslotene aan het gasbuizen- net in een tijdvak verloopende tusschen twee maandelijksche meteropnemingen, de eerste 25 M3. met een rabat van 16 ets. per M3. en de volgende 35 M3. met een rabat van 8 ets. per M3. zullen worden berekend, zulks met ingang van 1 Octo ber 1918. Als aangeslotene wordt aangemerkt de hoofdbewoner van een perceel, ten wiens name de gasmeter is gesteld. Wonen in een huis meerdere gezinnen, dat wil zeggen combinaties van bewoners, die elk voor zich als een gezin kunnen wor den aangemerkt (dus geen kamerbewoners), dan kan aan het hoofd van elk gezin op aanvrage een aparte aansluiting wor den verleend en ontvangt dus elk gezin een apart gasrant- soen en een afzonderlijk rabat op de eerste 25 en verdere 35 M3 gas. Ter beoordeeling voorts -van de vraag of een combinatie van bewoners als een afzonderlijk gezin kan worden aan gemerkt, wordt als maatstaf' aangenomen het koken van een eigen gezinspot, hetgeen op een afzonderlijke gezinshuis houding wijst. Ook aan een inwonend gezin wordt onder deze omstandig heden derhalve een afzonderlijk rabat toegestaan. Dit is ook geheel in overeenstemming met de bepaling van art. 1 der gasverordening. Wanneer aan een tweede inwonend gezin om technische of andere i Menen (b.v. metergebrek) geene afzonderlijke aansluiting met meter kan worden verleend, ontvangt de aangeslotene van den meter, waarover het tweede gezin gas ontvangt, een tweede rantsoen en het dubbele rabat, waarbij hij verplicht is, de helft bij de verrekening van het gasver bruik aan het inwonend gezin ten goede te laten komen. Nu blijkt bij onderzoek adressant L. Schilder hoofd van een inwonend gezin te zijn en dus volgens de geldende bepalingen op een gasaansluiting recht te hebben. Het is echter noodig, dat hij hiertoe eene aanvrage ten kantore der Gasfabriek indient, zooals elkeen, die gas wil be trekken. Thans gebruikt hij, zonder dat de Gasfabriek hiervan iets bekend is, gas over den meter, die ten name staat van den bewoner, waarbij hij inwonend is, terwijl deze bewoner eveneens nooit erop heeft gewezen, dat het gasverbruik twee gezinnen gold, zoodat er dezerzijds, hoegenaamd geen termen waren om een dubbel rabat te verleenen. De reclame van den Heer Schilder berust dus vermoedelijk op een misverstand zijnerzijds omtrent de geldende bepalingen, waardoor verzuimd is een aanvrage voor gaslevering, resp. voor een extra gasrantsoen tegen verminderden prijs, ten kan tore der Gasfabriek in te dienen. Wanneer de Heer Schilder een dergelijke aanvrage indient, zal aan zijn verzoek ongetwijfeld worden voldaan. De Commissarissen der Stedelijke Fabrieken, C. W. van der Pot Bz., Voorzitter. Corporaal, Secretaris. Aan Heeren Burgemeester en Wethouders van Leiden. Leiden, 6 December 1918. Edelachtbare Heeren, Ondergeteekende, L. Schilder, van oordeel, dat een regeling der gasprijzen, waarbij van meerdere ge zinnen, in eenzelfde perceel woonachtig, slechts de hoofdbe woner een aantal M'.'s tegen verminderden prijs krijgt, terwijl de andere gezinnen voor eiken verbruikten M*. den vollen prijs (26 ets.) moeten betalen, voor deze laatste gezinnen in hooge mate onbillijk is, verzoekt den Raad beleefd, hierin een zooda'nige verande ring te brengen, dat elk dier gezinnen van eenzelfde aantal M3.'s tegen verminderden prijs kan profiteeren, als ieder ander, een afzonderlijke woning bewonend, gezin. L. Schilder Papengracht 19. Aan den Raad der gemeente Leiden. N°. 40. Leiden, 10 Februari 1919. In verband met de schaarschte en duurte der waschmiddelen en brandstoffen besloten wij in het afgeloopen jaar een onder zoek in te stellen, of het voor onze gemeente gewenscht zou zijn zich met het vraagstuk der volksbewassching in te laten en zoo ja, op welke wijze dit dan zou moeten geschieden. Op grond van dat onderzoek, waarbij elders niet alleen inlichtingen werden ingewonnen, maar de zaak ook persoonlijk werd onderzocht, zijn wij tot de conclusie gekomen, dat er voor de gemeente alleszins aanleiding is de volksbewassching ter hand te nemen. Terwijl reeds in normale tijden het wasschen en drogen van gewasschen goederen vooral voor kleinbehuisden in de steden een groot inconvenient is, tot onhygiënische toestanden aanleiding kan geven en het rustig en ongestoord wonen kan verhinderen, levert de bewassching in de tegenwoordige omstandigheden nog extra bezwaren op, nu de waschmiddelen zoo moeilijk zijn aan te schaffen en ook in prijs zijn gestegen. De reinheid kan zoodoende niet in vol doende mate worden betracht, aangezien behandeling der wasch buitenshuis voor de volksklasse veelal te kostbaar is. Al deze bezwaren zouden kunnen worden opgeheven, indien bewassching op groote schaal in speciale waschinrichtingen en tegen niet te hoogen prijs van gemeentewege zou kunnen worden bevorderd. Niet alleen zou hierdoor een hygiënisch belang worden bediend, doch bovendien zou zulks uit den aard der zaak tot bezuiniging in het gebruik van waschmiddelen en brandstoffen leiden. Ook valt het niet te ontkennen, dat een groot bedrijf gemakkelijker de moeilijkheden, verbonden aan het verkrijgen van de noodige hulpmiddelen kan over winnen, dan tal van huisgezinnen zonder coöperatief verband. Verdient het derhalve aanbeveling, dat de gemeente ook over deze aangelegenheid hare bemoeienis uitstrekt, dan komt in de tweede plaats de vraag aan de orde, op welke wijze dit op de meest doelmatige en niet te kostbare wijze kan plaats hebben. De gemeente kan, zoo merkt de Directeur van Gemeente werken in zijn desbetreffend rapport op, öf het bedrijf zelf ter hand nemen en een wasscherij met al wat daartoe be hoort ten dienste van de volksklasse exploiteeren, of wel zij kan, gebruik makende van een of meer bestaande wassche- rijen, aldaar de volkswasch onder toezicht en controle tegen met de eigenaren overeengekomen tarief doen behandelen. In de gemeente Amsterdam, alwaar de gemeente een volle dig toegeruste particuliere wasscherij kon overnemen, wordt de eerste weg gevolgd; in dé gemeente Delft, alwaar met de gezamenlijke bleekerspatroons eene overeenkomst werd 'ge sloten, de tweede. Met genoemden Directeur komt het ons voor, dat voorals nog niet moet worden overgegaan tot het oprichten van eene eigen gemeentelijke wasscherij, waarop in eenige ter zake ingekomen adressen wordt aangedrongen, doch dat het voorbeeld van de gemeente Delft moet worden gevolgd. Aankoop of stichting eener gemeentelijke wasscherij brengt in den tegenwoordigen tijd een aanzienlijke uitgave mede. Weliswaar werden eenige grootendeels verouderde Leidsche wasscherijen ter overneming aangeboden, doch de daarvoor gevraagde sommen waren bijzonder hoog. Volgens een ruwe raming zou aankoop met inbegrip van de noodige moderni seering een uitgave van f 60.060 a f 80.000 vorderen, terwijl de bouw van eene geheel nieuwe wasscherij der gemeente op ruim een ton gouds zou komen te staan. Een dergelijke uitgave lijkt ons niet verdedigbaar, waar het hier feitelijk slechts een proef geldt en de mogelijkheid geenszins is uitgesloten, dat de huisvrouwen na afloop der abnormale tijden weder tot hare oude gewoonte, om de wasch thuis te behandelen, terugkeeren. Bovendien is de zaak urgent en gaat met het bouwen van een nieuwe inrichting of het verbeteren van eene bestaande wasscherij geruimen tijd heen, nog daargelaten, of alle machines thans wel in niet te lang tijdsverloop te krijgen zijn. Een goedkoopere en snellere oplossing verdient dus de voor keur. En dat is zeer zeker de Delftsche methode. Indien toch de goederen onder controle aan partipuliere patroons ter behandeling worden gegeven, behoeft slechts een betrekkelijk gering bedrag te worden uitgegeven voor het inrichten van een of meer depots, waar de vuile wasch door de klanten wordt gebracht, door personeel in dienst van de gemeente na telling én weging aan de patroons wordt afgegeven en na wassching weder wordt ingenomen, gecon troleerd en teruggegeven. De inrichting der depóts kan in be trekkelijk korten tijd gereed komen, zoodat, vermits reeds voorloopige besprekingen met de patroons hebben plaats gehad, de volksbewassching hoogstwaarschijnlijk na verloop van een maand een aanvang kan nemen. Risico loopt de gemeente op deze wijze ook slechts weinig. Mochten toch de huisvrouwen, zoodra de brandstoffen en de waschmiddelen weder gemakkelijker en in voldoende mate zijn aan te schaffen, zich onverhoopt van de gemeentelijke

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 11