DONDERDAG 1G JANUARI 1919.
19
kers, menhier een toestand zou krijgen, die het bakkers
bedrijf zou maken tot eene geheel unieke in gansch Europa.
Het verbaasde mij, dat de heer Eerdmans zijn mededeeling
van een bakker had vernomen. Ik heb hem terecht een vreemden
bakker genoemd, omdat hij weten kon, dat het niet ligt aan
mij, dat deze regeling er nog niet is, maar aan de bakkers
en gezellen zelve.
Ik heb verder met belangstelling de opmerking van den heer
Eerdmans over de te verwachten tooneel voorstelling aangehoord.
Ik ben echter wat huiverig om publieke vermakelijkheden te
verbieden.
Om precies op de hoogte te kunnen zijn van de stukken,
zou ik ze allen moeten lezen. Men is derhalve heel dikwijls niet
op de hoogte, tenzij er van den een of anderen kant over
wordt geklaagd of op gewezen.
Ik apprecieer het dan ook ten zeerste, dat U mij op de
hoogte van dat stuk hebt gesteld. Ik zal werk maken van de
lezing van het stuk. Blijkt het, dat dit stuk strijdig is met
de zedelijkheid en de openbare orde, in welk geval ik dus
bevoegdheid zou hebben de opvoering ervan te verhinderen,
dan zal dit zeer zeker gebeuren.
De heer de Lange. M. d. V. Ik zou aan Burgemeester en
Wethouders willen vragen of het uitkomen der raadsverslagen
niet wat bespoedigd kon worden. In den laatsten tijd wordt
de verschijning meer dan wenschelijk is vertraagd. 28 De
cember hebben wij het verslag van de zitting van 14 November
ontvangen. Wij zijn thans nog de verslagen van 3 vergade
ringen wachtende; die van 21 November en 12 en 19 December.
De Voorzitter. U heeft volkomen gelijk. Dit is mij ook
niet naar den zin. Zooals U weet, heerscht de Spaansche
griep. Onder de ambtenaren hebben zich ook verscheidene
gevallen voorgedaan. Hierdoor is men niet eerder in staat
geweest het verslag te doen verschijnen. Ik ben gedwongen
daarbij nog op te merken, dat er aan de verschijning van
het verslag nog heel wat moeilijkheden zijn verbonden. Wan
neer men improviseert kan het gesprokene vaak niet worden
gedrukt, zooals het is uitgesproken. Er moet dus in den regel
nog heel wat aan de stenogrammen veranderd worden. Dat
men nu niet meer is opgeschoten, ligt aan de onvoldoende
bezetting der secretarie, ten gevolge van het groot aantal
zieken.
Ik heb een heelen tijd moeten missen den Commies-Redacteur
en de Adjunct Commies-Redacteur moest daardoor allerlei
andere werkzaamheden waarnemen, zoodat hij het verbazend
druk had.
Er zijn langdurige en groote vergaderingen gehouden, zoo
dat wij er werkelijk niets aan konden doen. De vergaderingen
worden hoe langer hoe grooter, zoodat het er misschien een
maal van komen moet en dat zal dan misschien zijn wanneer
de'levensdraad van dezen Raad wordt afgesneden, en er leden
in den Raad komen, die nog meer het woord voeren dat
wij er iets op moeten vinden, bijvoorbeeld dat wij een ambtenaar
benoemen, die alleen belast is met deze zaak, want het ver-
eischt werkelijk zeer veel werk en tijd.
Maar dit is de oorzaak van den achterstand grootendeels
geweest. Ik betreur dien achterstand overigens evenzeer als
de heer de Lange.
De heer Wilmer. M. d. V. Ik wilde even vragen of Burge
meester en Wethouders er zich mede hebben kunnen ver
eenigen, dat aan de Lichtfabrieken de losse arbeiders op den
algemeenen Biddag niet zijn uitbetaald geworden.
Ik geef direct toe, dat dit geen recht is, maar, aangezien
zij wel uitbetaald zijn geworden op de beide Kerstdagen
komt het mij voor, dat zij op die uitbetaling wel evengoed
aanspraak hadden. Die menschen hebben daar al heeten
zij losse werklieden toch eene dergelijke vaste betrekking,
dat zij op een weekloon kunnen rekenen. Waar wij ook van
de particuliere werkgevers hebben verwacht en verlangd,
dat zij op dien dag hunne werklieden uitbetaalden, geloof ik
dat deze menschen ook wel eenige aanspraak hebben op die
vergoeding, al is hier geen sprake van recht.
Ik zou dus willen vragen, Mijnheer de Voorzitter, of U
zoudt willen bevorderen, dat die dag alsnog aan de bedoelde
werkkrachten zal worden uitbetaald. Andeis zal de Biddag
altijd bij hen in een minder aangename herinnering blijven.
De Voorzitter. Ik moet mijn volkomen verbazing uit
drukken, dat men hier met die mededeeling komt.
Ik heb, ik meen voor Kerstmis, omdat ik aan verschillende
fabrikanten had verzocht in deze bijzondere omstandigheden
de beide Kerstdagen uit te betalen, een verzoek va» de losse
arbeiders der gemeente gekregen, aan hen het loon te doen
uitbetalen. Toen heb ik gedacht, dat het op den weg van het
Gemeentebestuur lag, om op dat verzoek in te gaan. Die
zaak is dan ook bevredigend opgelost. Maar ik heb nooit
iets vernomen van een wenseh om eene vergoeding te geven
voor den Biddag. Ik hoor het heden voor het eerst.
Waarom heeft men er niet even over gesproken met de
Commissie voor de gasfabriek? Nu doet men net, alsof wij
die menschen onbillijk behandelen. Ik heb de zaak betref
fende de Kerstdagen in orde gemaakt en kan mij niet be
grijpen, waarom men bij die gelegenheid ook niet over den
Biddag heeft gesproken.
De heer A. Mulder. M. d. V. Het kan wel zijn, dat het
U een raadsel is, dat men niet over den Biddag tot U heeft
gesproken. Het geval is evenwel eenigszins anders. Van Rijks
wege gaat er een zachte» drang uit, dien dag tot een alge
meenen biddag te maken. Spreekt het dan niet van zelf, dat
uit eigen beweging en patroon en gemeente dien dag uitbe
talen? Indien dit niet gebeurt zouden de arbeiders eene
dergelijke bepaling eer vervloeken dan aegenen, wanneer het
moet gaan ten koste van hun eigen beurs. Ik geloof niet, dat
er veel patroons zullen zijn geweest, die dien dag niet hebben
uitbetaald. Formeel heeft U gelijk, want zij hebben niets
gevraagd.
De Voorzitter. U begrijpt mij niet. Naar aanleiding van
het schrijven van den Minister heb ik aan de patroons ver
zocht den Biddag uit te betalen. Nu hoor ik daar niets meer
van. Ik weet dus niet beter, of ook de gemeentewerklieden
zijn dien dag uitbetaald geworden. Nu komen de werklieden
bij mij met het verzoek om ook de Kerstdagen uitbetaald te
mogen krijgen. Toen zij niets zeiden over den Biddag, kon
ik toch niets anders denken, dan dat die dag was uitbetaald.
De heer A. Mulder. M. d. Y. Ik verbaas mij niet over U,
maar over het feit, dat de Commissie voor de gasfabriek
dien dag niet heeft uitbetaald.
De Voorzitter. Maar dat kon ik toch niet weten, met
genoegen wil ik hiernaar informeeren. Het was evenwel ge
makkelijker geweest, wanneer men, zoodra bleek, dat die dag
niet werd uitbetaald, zich gericht had tot de Commissarissen
van de gasfabriek. Het zal eene vergissing zijn geweest. Ik
begrijp niet, hoe men hiermede een half jaar later aankomt.
Ik ben het met U eens, dat die dag moet worden uitbetaald,
maar waarom moet het nu weer worden voorgesteld, alsof
wij de menschen onbillijk behandelen. Had men zich tot de
Commissie voor de gasfabriek gewend, dan had de Directeur-
zeker uitbetaald. Met Kerstmis heeft hij toch ook geen oogen-
blik geaarzeld uit te betalen.
De heer van der Pot. Het spijt mij. dat de heer Wilmer
nu met deze mededeeling in den Raad komt. De heer Wilmer
heeft mij verleden week Vrijdagavond medegedeeld, wat hij
nu ter sprake heeft gebracht en ik heb dat genoteerd. Zooals
de heer Wilmer weet, hebben wij des Vrijdags eene samen
komst met den Directeur van de Gasfabriek en op mijn
lijstje van punten, die in de vergadering van morgen te be
spreken zijn, staat ook dit onderwerp aangeteekend. Morgen
zal die zaak dus besproken worden. Ik begrijp dus niet
waarom de heer Wilmer haar nu reeds hier te berde heeft
gebracht.
De heer Wilmer. Ik was in de veronderstelling, dat de
heer van der Pot al vergaderd had. Daarom heb ik het hier
ter sprake gebracht.
De Voorzitter. De heeren kunnen er van overtuigd zijn,
dat wanneer de Biddag niet uitbetaald is, dit te wijten moet
ziju aan een misverstand.
De Voorzitter doet nu de deuren sluiten.
De vergadering wordt na eenigen tijd heropend.
Niemand meer het woord verlangende, wordt de vergade-
sing daarop gesloten.
Te Leiden, ter Boekdrukkerij van J. J. GROEN ZOON.