18 DONDERDAG 10 JANUARI 1919. gebruiken moet dat de rijksregeling zou worden inge voerd. Nu wij deze willen invoeren is het weer niet goed; men weet dikwijls zelf niet wat men schrijft. Ik geloof, dat men beter had gedaan eerst eens na te denken, dan zou men niet met twee zulke tegenstrijdige voorstellen zijn gekomen. Ik raad den Raad dan ook ten zeerste aan de motie van den heer Reimeringer niet aan te nemen. Wanneer er te zijner tijd eene andere inrichting van onderwijs hier komt of er door nieuwe benoemingen eene andere constellatie kan komen, dan zou het wellicht mogelijk zijn deze leeraren, als zij het dan zoo prettig vinden, op te nemen in de verorde ning voor leeraren van Hoogere Burgerschool en gymnasium. Als het dan mogelijk is, hebben Burgemeester en Wethou ders er geen bezwaar tegen. Met het aannemen van de motie zal men niets anders doen dan de traktementsverbetering van de leeraren vertragen. Ik wil er aan toevoegen, dat Burgemeester en Wethouders steeds getracht hebben de be langen van deze leeraren met de meeste welwillendheid te bevorderen. Het is nog niet zoo heel lang geleden, dat hier die ver ordeningen op het middelbaar en het hooger onderwijs ter sprake zijn gekomen. Ik hei inner mij goed, dat toen ons College er zeer voor geijverd heeft, dat degenen, die wat meer trak tement behoefden, eene verhooging kregen. Wanneer men destijds niet gezwicht was voor onze argumenten, geloof ik dat er in 1915 voor die leeraren geen salarisherziening tot stand zou zijn gekomen. Ik kan dus gerust zeggen, dat de belangen van dien tak van gemeentelijken dienst destijds door het College en door mij niet verwaarloosd zijn. In het adres van de leeraren wordt hier ook weder ge vraagd om een vervroeging van de inwerkingtreding en zij beroepen zich daarbij op het Rijk, dat aan de leeraren een duurtetoeslag heeft gegeven, maar dan wil ik, zooals ik reeds zeide, er de aandacht op vestigen, dat het Rijk nog geen verhooging van het salaris heeft gegeven, terwijl wij hier in de moeielijkste omstandigheden hebben doorgevoerd, dat die leera ren reeds vóór drie jaar eene aanzienlijke verbetering in salaris kregen, terwijl zij bij het Rijk jarenlang moesten wachten. Ik geloof dus juist in het belang van de betrokken leera ren te moeten aanraden, dat men ertoe medewerkt, dat die verordeningen zoo spoedig mogelijk- worden vastgesteld. Ik meen ook, dat de fmancieele belangen van de teeken- en gymnastiekleraren in een aparte verordening goed verzorgd zijn en ik zou de heeren dus willen vragen de motie van den heer Reimeringer te verwerpen, hoe goed die ook be doeld moge zijn. De heer Reimeringer. M. d. V. Alvorens tot stemming over te gaan zou ik mijn voorstel in tweeën willen splitsen en zou het eerste gedeelte willen laten luiden aldus: »De Raad noodigt Burgemeester en Wethouders uit de leeraren en leeraressen in liet teekenen aan de openbare inrichtingen van Gymnasiaal- en Middelbaar onderwijs in dezelfde verordening op te nemen als geldt voor de overige leeraren en leeraressen van genoemde inrichtingen en gaat over tot de orde van den dag." Daarna zou in stemming kunnen gebracht worden de volgende motie, luidende: »De Raad noodigt Burgemeester en Wethouders uit de leeraren in de gymnastiek aan de openbare inrichtingen van Gymnasiaal- en Middelbaar onderwijs in dezelfde verordening op te nemen als geldt voor de overige leeraren en leeraressen van genoemde inrichtingen en gaat over tot de orde van den dag." De Voorzitter. Ik zou den Raad dringend willen raden o.m beide moties te verwerpen, omdat zij tot vertraging aan leiding geven. Ik herhaal nogmaals, dat wanneer het mogelijk was en het kan zijn, dat die mogelijkheid komt binnen een paar jaar wij er niets op tegen hebben, integendeel de eersten zouden zijn, om toe te geven aan het verlangen van de heeren, die zich ervoor hebben gespannen. Daarom meen ik, dat er thans niets geen nut mede wordt ge daan. De geheele regeling zal worden vertraagd en de leeraren zullen minder traktement ontvangen, daar er nog enkele anderen zullen moeten worden aangesteld. Ik zal thans hef eerste gedeelte van de motie van den heer Reimeringer in stemming brengen. De beraadslaging wordt gesloten en het voorstel Reimeringer aangenomen met 17 tegen 9 stemmen. Vóór stemmen de heeren de Boer, van Romburgh, Eerdmans, J. P. Mulder, Wilmer, Fokker, A. Mulder, Sijtsma, van Gruting, Hoogenboom, van der Eist, Zwiers, Knappert, Heemskerk, Reimeringer, de Lange en Oostdam. Tegen stemmen de heeren van Tol, van der Lip, Bots, Pera, van Hamel, van der Pot, Huurman, Sasse en Briët. Het tweede gedeelte van de motie Reimeringer wordt in stemming gebracht. Uitgebracht worden 13 stemmen vóór en 13 stemmen tegen. Vóór stemmen de heeren Van Römburgh, J. P. Mulder, Fokker, Sijtsma, van Gruting, Hoogenboom, van der Eist. Zwiers, Knappert, Heemskerk, Reimeringer, de Lange en Oostdam. Tegen stemmen de heeren de Boer, van Tol, Eerdmans, van der Lip, Bots, Pera, Wilmer, van Hamel, A. Mulder, van der Pot, Huurman, Sasse en Briët. De Voorzitter. Waar de stemmen hebben gestaakt, zal er in de volgende vergadering opnieuw over deze motie moeten worden gestemd. Wat het aannemen van het eerste gedeelte van de motie Reimeringer betreft, kan ik mededeelen, dat Burgemeester en Wethouders zullen zien te zijner tijd met een nieuw voorstel te komen. Ik acht het evenwel gewenscht eerst af te wachten, hoe de stemming in de volgende ver gadering zal uitvallen over het tweede gedeelte van de motie Reimeringer. Zooals ik vanmiddag heb aangekondigd, moet er nog eene geheime vergadering worden gehouden. Ik zou daarom thans willen overgaan tot de rondvraag. Heeft iemand nog iets in het midden te brengen in het belang van de gemeente? De heer Eerdmans. Ik zou een vraag willen stellen en eene opmerking willen maken. In de eerste plaats dan zou ik willen vragen of er kans is, dat het besluit dat indertijd door den Raad is genomen, dat men er prijs op stelde, dat tot stand zou komen eene verordening op de bakkersnacht- arbeid, zal worden neergelegd in eene ontwerp-verordening, die binnenkort den Raad zal bereiken. Het gerucht heeft mij bereikt dat een dergelijk besluit 1 Januari zou worden ingevoerd. De Voorzitter. Van waar komt dat gerucht? De heer Eerdmans. Van een bakker! De Voorzitter. Dat is een vreemde bakker! De heer Eerdmans. Nu kom ik tot een opmerking, die eigenlijk niet tot mijn competentie behoort, maar het is dan ook zuiver bedoeld als een opmerking. Krachtens artikel 188 van de Gemeentewet moeten Burge meester en Wethouders waken over de openbare voorstellingen die worden gegeven. Het is mij bekend, dat U een enkele maal dat artikel hebt toegepast. Nu heeft het mijn aandacht getrokken, dat aanstaande Zater dag zal worden opgevoerd in de groote zaal een anarchistisch stuk van opruiende strekking van Ds. Schermhorn, een anarchist. Ik vestig op dit feit voornamelijk de aandacht, omdat bij de stemming die er bestaat, het wel zeer de vraag is of eene dergelijke voorstelling gewenscht is. Het behoort niet tot mijne competentie, maar ik heb van deze gelegenheid gebruik willen maken om in het openbaar deze opmerking te maken. Het komt mij voor, dat het onge- wenscht is, dat een dergelijk opruiend stuk wordt vertoond in een lijd, waarin wij alles moeten doen om de orde te bewaren. Teekenen van instemming). De Voorzitter. Wat den bakkersnachtarbeid betreft, zal ik U even zeggen, waarom ik den heer Eerdmans zooeven inter rumpeerde met den uitroep: »dat is een vreemde bakker." Deze aangelegenheid rnoet geregeld worden door de Com missie voor de Strafverordeningen. Oorspronkelijk was ik tegen eene dergelijke regeling, daar ik van oordeel ben, dat zij niet behoort tot die onderwerpen, welke door de gemeente ge regeld moeten worden. Maar wanneer hier een uitspraak wordt gedaan door middel van eerie motie, dan voer ik eene derge lijke beslissing onmiddellijk uit. Ik ben dus begonnen eene regeling te ontwerpen, daarbij de regelingen in andere gemeen ten raadplegend, en heb vervolgens het ontwerp om advies toegezonden aan 4 of 5 lichamen, combinaties van patroons of gezellen van het bakkersbedrijf. Ondanks herhaalde rappellen heb ik aanvankelijk daarop niet het minste ant woord gekregen, zoodat ik langzamerhand ben gaan denken, dat betrokkenen in werkelijkheid geen afschaffing van den bakkersnachtarbeid wenschten, en aan de motie geen gevolg gegeven wilden zien. Dat mag U vreemd lijken, het is toch werkelijk waar: de zaak zelve is vaak niet zoo begeerlijk als het propagandeeren er voor. Het heeft dus, zooals reeds gezegd, mij moeite gekost om een antwoord te krijgen. Na eenige rappels heb ik nu Zaterdag eindelijk die antwoorden gekregen en deze vormen te zamen een geheel dossier. Ik ben nu weer hard aan het werk gegaan, en kan nog mededeelen, dat ik er van overtuigd ben, dat wanneer voldaan werd aan het verzoek van de bak-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1919 | | pagina 18