DONDERDAG 16 JANUARI 1919.
17
den teekenleeraar dier school aan andere inrichtingen op te
nemen.
De heer Eerdmans. M. d. V. Het antwoord van den geach-
ten Wethouder op mijn vraag, die ik zooeven heb gedaan,
heeft mij niet bevredigd. Hij heeft niets anders gedaan dan te
verwijzen naar de Rijksregeling, maar wanneer ik goed geluisterd
heb, is ingekomen eén adres van de leer aren aan de Hoogere
Burgerschool en aan het Gymnasium, dat de wenschelijkheid
naar voren brengt, dat er niet zal zijn in de salarisverorde-
ning eene indeeling in drie klassen, maar in twee klassen,
dus dat men dan zal krijgen eene categorie van vaste leeraren
en dat alle overigen zullen worden betaald naar één maatstaf,
zooals ook nu trouwens het geval is. En nu heb ik mij
afgevraagd: is dat een billijk verzoek? Het antwoord, dat ik
kreeg, luidde: het Rijk doet het niet, maar dat is nog geen
bewijs. Wanneer deze leeraren het hier vragen, zullen zij er
zeker ook wel goede gronden voor hebben, dat zij het billijk
vinden, dat iemand, die 6 uur les geeft op dezelfde wijze
betaald wordt als iemand die 12 uren les geeft, omdat hij
volstrekt geen ander werk doet als iemand die 12 uren les geeft.
Ik mag er ook de aandacht op vestigen, dat wanneer men
eene klasse-indeeling heeft, men er ook op moeten letten, dat
er schommelingen kunnen voorkomen, zoodat door het tot
standkomen van parallelklassen en dat kan afhangen van
een paar leerlingen meer of minder een leeraar, die 12
lesuren heeft gehad, komt tot 8 of 10 uren en daardoor tevens
in eene andere categorie. Wanneer het mogelijk was, dat dit
werd geregeld op eene dergelijke wijze, dat men minder kans
op schade had, zou dat zeker wenschelijk zijn, daar er facto
ren zijn die dikwijls maken dat iemand kari komen van de
eene categorie in de andere.
Mij is verzekerd, dat er geen Rijksregeling bestaat, waarin
daarin voorzien is.
De Wethouder heeft geantwoord, dat hij die niet heeft
kunnen vinden, maar met de meeste stelligheid is mij verzekerd,
dat bij het Rijk deze regeling bestond, dat wanneer iemand
een jaar had behoord tot een bepaalde categorie, hij daartoe
bleef behooren. Ik weet echter niet of het juist is, maar de
zaak komt mij gewichtig genoeg voor, dat wij er hier even
over spreken en dat wij weten waarop eigerdijk het voorstel
van Burgemeester en Wethouders is gebaseerd. Ik kan mij
niet voorstellen, dat er in het rapport-Stork van die drie
klassen melding wordt gemaakt, zonder dat dit berust op
een basis. Er moeten toch gronden voor zijn. Ik zie ze echter
niet. Oppervlakkig oordeelende over het verzoek van deze
leeraren om eene indeeling in twee klassen te maken., kan ik
niet onbillijk vinden, dat iemand, die 6 uren les geeft, betaald
wordt met hetzelfde bedrag per lesuur als een persoon, die
12 of 14 uren les geeft.
De heer van der Lip. M. d. V. De heer Eerdmans heeft
gelijk, dat de vereeniging van leeraren op eene andere groe
peering heeft aangedrongen. Zij hebben evenwel geen bezwaar
tegen de regeling betreffende de tusschengroep, maar zij willen
aan de leeraren van de derde groep hetzelfde traktement
geven als aan de leeraren van de tweede groep. Wij stellen
voor, voor de tusschengroep f 160.tot f 220.per weke-
lijksch lesuur en voor de derde groep f 140tot f 200.
Nu willen de leeraren zoowel aan de leeraren van de derde
als aan die van de tweede groep geven f 160.tot ƒ220.—
Burgemeester en Wethouders zijn echter van meening, dat
leeraren met zoo weinig lesuren voldoende gesalarieerd worden
met een traktement van f 140.tot f 200.per wekelijksch
lesuur. Ook volgens de Rijksregeling krijgen de kleintjes,
wanneerik hen zoo eens mag noemen, f 140.— tot 200.—
En dit bedrag achten wij werkelijk voor deze leeraren voldoende
Het bezwaar dat een leeraar van een hoogere groep in een
lagere kan komen, heb ik zooeven al besproken naar aan
leiding van de opmerking van Mr. Briët bij de algemeene
beschouwingen. Ik heb hier niets meer aan toe te voegen,
alleen herhaal ik dat ik in de Rijksregeling geen bepaling heb
kunnen vinden, die aan dat bezwaar tegemoet komt.
De Voorzitter. Tot slot nog een enkel woord. Ik heb deze
kwestie vrij nauwkeurig bestudeerd en er met den heer van
der Lip over gesproken. Nu kan er in verschillende plaatsen
misschien veel te zeggen zijn voor het standpunt ingenomen
in de motie van den heer Reimeringer. Men heeft evenwel te
rade te gaan met de plaatselijke omstandigheden. Wij hebben
hier geen Hoogere Burgerschool met driejarigen cursus, wel een
Kweekschool. Wanneer wij hier konden hebben leeraren in
het teekenen en in de gymnastiek aan het Gymnasium en de
Hoogere Burgerschool, die zich geheel aan die taak zouden
kunnen geven evenals de andere leeraren aan de Hoogere Bur
gerschool en het Gymnasium aan de hunne, dus slechts aan
middelbaar en hooger onderwijs, dan zou er zeker van Bur
gemeester en Wethouders geen vooistel zijn gekomen om dit
onderwijs te regelen in eer. aparte verordening. De toestand
is hier evenwel anders. Het zou eene ingewikkelde kwestie
worden om de leeraren in teekenen en de gymnastiek onder
te brengen in de regeling der leeraren aan de Hoogere Bur
gerschool en het Gymnasium. Waar deze leeraren ook les
geven aan andere inrichtingen van onderwijs is het niet mo
gelijk hunne lesuren aan die inrichtingen gegeven te beschou
wen als gelijkwaardig aan die aan de Hoogere Burgerschool of
Gymnasium. Nu heelt de heer Reimeringer ter verdediging
van zijne motie gezegd, dat het hem niet te doen was om het
traktement, maar om eene nieuwe verordening. Wij hebben
hier evenwel niet in abstracto na te gaan de abstracte rede
neeringen, maar in concreto te rekenen met de mogelijke
gevolgen daarvan. Het eerste gevolg van de aanneming van
de motie van den heer Reimeringer zal zijn, dat de betrek
kelijke leeraar minder lesuren zal krijgen err derhalve ook min
der traktement. Ik zie geerie mogelijkheid eene andere regeling
te treffen; het gevolg zal noodwendig zijn, dat er een of twee
leeraren bij zullen moeten komen, die wellicht met elkander
het tegenwoordige traktement zullen moeten deelen en der
halve ieder een lager traktement, zullen ontvangen.
Er zijn op het moment'aan de Hoogere Burgerschool in de
gymnastiek te geven 20 lesuren. Er zijn vier leeraren in de gym
nastiek, die gezamenlijk het onderwijs op de Hoogere Burger
school, het Gymnasium en de lagere scholen deelen, allen met
hetzelfde radicaal. Nu zou men kunnen zeggen: geef het onder
wijs op de middelbare inrichtingen dan aan één leeraar en
neem van de twee andere leeraren de uren af. Ik geef in dit
verband toe, dat die twee andere leeraren hun ambt moeten
neerleggen met September, maar met den leeraar, die dan de
lesuren aan de Hoogere Burgerschool en het Gymnasium zou
moeten krijgen is het aldus gesteld. Hij geeft 20 uur les aan
de Hoogere Burgerschool, terwijl hij op het oogenblik er nog
het lager onderwijs bij heeft. Nu beeft hij zooveel lesuren,
dat hij daardoor een betrekkelijk goed salaris heeft, waar dan
nog bij zal komen de verhooging, die wij hebben voorgesteld
voor de lesuren, die bij het middelbaar onderwijs zullen wor
den gegeven. Maar wanneer hij nu volgens het voorstel van
den heer Reimeringer alleen aan de Hoogere Burgerschool
mag les geven en zijn salaris niet wordt vermeerderd met
het bedrag voor de lessen bij het lager onderwijs, gaat hij
zonder twijfel achteruit, al krijgt hij ook eene aanzienlijke
verhooging bij het middelbaar onderwijs.
Bij de tegenwoordige constellatie van het gymnastiekonder
wijs is het werkelijk voordeeliger en beter voor de betrok
kenen zelf om den bestaanden toestand te handhaven.
Dat zegt niet, dat het in de toekomst een wet van Meden
en Perzen moet zijn. Wanneer de twee door mij bedoelde
leeraren hun diensttijd hebben volbracht zal het zaak zijn om
te zien hoe wij deze aangelegenheid zullen inrichten. Maar op
het oogenblik kan men slechts theoretische beschouwingen er
over houden.
De heer Reimeringer zegt wel, dat het niet om de salarissen
te doen is en alleen o-m in de verordening te worden opge
nomen, maar dat is mij niet begrijpelijk. Ik zou den heer
Reimeringer in deze dan willen toevoegeno sancta simpli-
citas! Ik geloof wel degelijk, dat het bij de betrokken leer
aren te doen is om het salaris. Men heeft het er op ge
gooid dat heeft de heer van der Lip terecht gezegd alsof
het minder eervol zou zijn om in een aparte verordening te
worden opgenomen, maar dat zie ik er absoluut niet in.
De zaak komt hierop neer. Men vermoedt, dat men door
de gevraagde combinatie financieel beter uit is en dat geloof
ik niet. Ik meen, dat men door de tegenwoordige combi
natie financiëel meer gebaat is dan wanneer men den toestand
gaat veranderen.
Ik blijf er bij, dat het hier een zuiver doctrinarisme geldt,
waar de leeraren in het algemeen niet door zullen vooruit
gaan. Aan de gemeente zal eene dergelijke regeling veel
meer kosten, omdat men nieuwe leeraren zal moeten aanstellen.
Het is wel heel gemakkelijk gezegd breng deze leeraren ook
onder in deze verordening, maar het is ons niet wel mogelijk
gebleken. De heer Hoogenboom heeft zich beroepen op de
bepaling betreffende de leerares in de plant- en dierkunde.
Ik geloof dat deze bepaling een anachronisme is, die toe
vallig in deze verordening is blijven staan.
Ik herinner mij nog een dergelijk anachronisme in de ver
ordening betreffende het Lager Onderwijs, waarop de heer
de Lange mij attent heeft gemaakt door middel van een
amendement. Zoo iets kan voorkomen, wanneer een oud
artikel wordt overgenomen. Ik meen dan ook, dat deze be
paling gevoegelijk zou kunnen worden geschrapt.
Wat den heer Eerdmans betreft, zou ik willen zeggen, dat
ik meen dat zijne opmerking verkeerd is geweest, en dat wij
de verdeeling in drie groepen moeten handhaven. Aan hetgeen
de heer van der Lip hieromtrent heeft gezegd wil ik dit nog
toevoegen.
De leeraren zijn tegen deze regeling opgekomen, dat is waar.
Het eigenaardige is evenwel, dat de leeraren eerst hebben
verlangd of geëischt ik weet niet welk woord ik hier