DONDERDAG 19 DECEMBER 1918. 347 De jaarwedde van de onderwijzers en onderwijzeressen aan de school, welke als leerschool verbonden is aan de Gemeente- telijke Kweekschool voor Onderwijzers en Onderwijzeressen, bedraagt f 100.meer dan de jaarwedde, die zij volgens deze regeling ontvangen. De verhoogitigen, wegens dienstjaren worden, voor zoover niet door de wet vereischt, slechts toegekend bij voldoende bekwaamheid en getrouwe plichtsbetrachting, ter beoordee ling van Burgemeester en Wethouders en na ingewonnen advies van de Plaatselijke Schoolcommissie. De onderwijzers en onderwijzeressen, die in het bezit van de hoofdakte zijn, ontvangen, behalve hunne bovengenoemde wedden, nog f 290 voor het bezit dier akte. Moet wegens het verkrijgen dier akte verhooging plaats hebben, dan treedt die verhooging eerst in met den eersten dag der maand, vol gende op die, waarin de akte verkregen is. Bij de vervulling eener vacature zal in den regel een onder wijzer of onderwijzeres op de aanvangswedde worden aan gesteld." De Voorzitter. Op dit artikel zijn verschillende amende menten ingediend. Het amendement van den heer Sijtsma c. s. gaat het verst en daarom stel ik dat het eerst aan de orde. Het amendement luidt als volgt: »Aan den Raad der gemeente Leiden. Ondergeteekenden hebben de eer in «de verordeningbe palende het aantal scholen voor openbaar lager onderwijs te Leidenden omvang van het onderwijs »p elke s hoolden bijstand aan de hoofden der scholen te verleenen en de bezol diging van het onderwijzend personeelde navolgende wijzi gingen voor te stellen: In de plaats van het in alinea drie van art., 12 door B. en W. voorgestelde te lezen «Verder bedragen de wedden: «na 2 jaar dienst aan een openbare of bijzondere of buiten- «gewone school voor lager onderwijs, hetzij hier, hetzij seldersf 1000— «na 4 jaar dienst1100. «na 6 jaar dienst1250— «na 8 jaar dienst1400. «na 10 jaar dienst1550. «na 12 jaar dienst1700— «na 14 jaar dienst1850. «na '16 jaar diensty000.A Wenscht de heer Sijtsma zijn amendement nog nader toe te lichten? De heer Sijtsma. M. d. V. Het is hier eenvoudig een zaak van meer of minder. Dus ik kan kort zijn in mijne toelichting van dit-amendement. Ik heb zooeven bij de algemeene beschouwingen gezegd, dat ik tevreden was met de voorgestelde regeling en dat ik mij ook kon vereenigen met een aanvangssalaris, dat was voorgesteld van f 900.en de verhoogingen in de eerste jaren heb ik ook goed kunnen vinden. Maar nu geloof ik, dat vooral in dezen duren tijd, het niet te veel is, wanneer een onderwijzer na 16 jaar dienst, een traktement heeft van f 2000.—. Ik acht dit wel noodig om met opgewektheid het werk te kunnen verrichten. üp dien grond kan ik ons voorstel van een salaris van f 2Ö00.verdedigen, maar toch ook nog op een anderen grond. Wat toch is het geval? Wanneer er een onderwijzer noodig is, wordt met groote nauwgezetheid onderzoek gedaan en wordt de beste gekozen. Na eenige jaren verlaten zij evenwel weer de gemeente en gaan naar den Haag, Haarlem, Amsterdam of elders, omdat men daar meer salaris geeft. Die gemeenten onttrekken ons derhalve de beste krachten en wij blijven zitten met de minder goede. Dit amendement is nu bedoeld als een middel om dat te voorkomen. Wanneer men aan de onderwijzers in later jaren wat meer salaris geeft, dan zien zij in de regeling eenig perspectief. Zij kunnen op klimmen tot f 2000— en gaan na zooveel jaar f 150— vooruit. Waar zij eenmaal hunne krachten hebben ge geven in den eersten tijd van hun onderwijzersschap en leergeld hebben moeten betalen, daar willen zij, nu zij meerdere ervaring hebben opgedaan ook blijven mits het salaris aan het eind der verhoogingen goed is. Op die wijze zullen wij ook onze beste leerkrachten kunnen behouden. Dit is een van de motieven geweest, die ons hebben geleid dit amendement in te dienen. Waar het belang van het onderwijs voor moet gaan, daar zou ik den Raad willen aanbevelen, ook al zijn er vrij groote bedragen mede gemoeid, ons voorstel aan te nemen. Nu zegt de geachte Wethouderwanneer straks de Regeering met een voorstel komt, hebben wij misschien monnikenwerk verricht. Ik geef dit gedeeltelijk toe, maar toch ben ik er zeker van, dat de herziening zal geschieden in de richting als door ons aangegeven en dat het salaris hooger zal zijn dan thans door Burgemeester en Wethouders wordt voorgesteld. De heer Pera. M. d. V. Ik wil dit amendement met alle kracht bestrijden. Wanneer de tijden normaal zullen zijn ge worden, dat wil zeggen, wanneer er eene algemeene regeling zal zijn gekomen der salarissen voor alle onderwijzers, die het kenmerk draagt van rechtvaardigheid, dan zal ik tot de eerste behooren om aan de onderwijzers een salaris toe te kennen, zoo hoog mogelijk. Zooals reeds is opgemerkt ge worden, is de tijd voor eene salarisherziening niet gunstig, omdat wij in afwachting zijn van de voorstellen der Regeering. Ik acht het dan ook voorbarig, wanneer men met een voor stel komt als door den heer Sijtsma c.s. is ingediend gewor den. Aanneming van dit voorstel zal ons later in moeilijkheid kunnen brengen. In aanmerking genomen de niet onbelang rijke verhooging, die door Burgemeester en Wethouders wordt voorsteld, meen ik, dat het op den weg van den Raad ligt mede te gaan met het voorstel van Burgemeester en Wet houders. Mijns inziens zullen wij ook niet door het aan nemen van het voorstel van den heer Sijtsma kunnen keeren, dat onderwijzers Leiden verlaten. Daar werken allerlei invloeden op, die aanleiding kunnen geven om van plaats te veranderen en dat zal met geld alleen nooit zijn te beperken. Trouwens wanneer wij het ook willen ondernemen hier in Leiden op het gebied van salarisver- hoogingen een wedstrijd aan te gaan met groote gemeenten, die in dit opzicht beter financiëel zijn toegerust, zal dat voor Leiden worden een zware weg, die niet tot het einde is te bewandelen. Doch hoe ook het zij, ik meen, dat de vooruitzichten, die de onderwijzers nu hebben, die straks ook door den heer Sijtsma zijn geprezen, thans alleszins reden geven tot tevre denheid. De heer de Lange M. d. V. Ik zou in de eerste plaats adhaesie willen betuigen aan het gesprokene door den heer Pera. Ik geloof ook, dat wij op het oogenblik niet verder moeten gaan met de bezoldigingen van de onderwijzers van bijstand, als in het voorstel van Burgemeester en Wethouders is voorgesteld. Ik heb straks al gezegd, dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders mij over het algemeen voorkomt niet schriel te zijn en ver genoeg gaat. De geachte Wethouder heeft straks al gezegd, dat de amendementen die de heeren voorstellen, zullen kosten plus minus f 40000. Ik zou alleen nog willen vragenwas daarin begrepen de voorgestelde wijziging van artikel 9, of gold het alleen de kosten van het amendement op artikel 12? De heer van der Lip. M. d. V. Ik zou eerst een algemeene op merking willen maken in verband met hetgeen de heer Sijtsma heeft gezegd, en wel deze dat het mij met den heer Pera voor komt, dat wij geen rekening kunnen en mogen houden met de voorstellen, die misschien door de Regeering bij de Tweede Kamer zullen worden ingediend. De heer Sijtsma. U bent daarmede begonnen. De heer van der Lip. Dat is niet juist. Ik heb alleen deze opmerking gemaakt, dat het tijdstip van herziening van de salarissen zeer ongunstig is, omdat waarschijnlijk binnenkort eene salarisregeling van het Rijk zal komen. Maar de heer Sijtsma gaat spreken over het bedrag der wedden. Hij zegt: wij kunnen het amendement gerust aannemen, want straks zullen wij de voorstellen van de Regeering krijgen en die zullen zeker die richting opgaan. En op dien weg wil ik mij niet begeven. Wij weten van die voorstellen nog niets af. Wij moeten dus thans handelen, alsof er, om zoo te zeggen geen Regeering en geen Tweede Kamer bestaat. Komt er eene Rijksregeling, dan zal deze regeling daardoor natuurlijk te niet worden gedaan, maar op het oogenblik hebben wij met de plannen van de Regeering die trouwens nog niet bekend zijn, geen rekening te houden. Wat nu het amendement zelf betreft, de heer Sijtsma heeft terecht gezegd, dat het een kwestie van meer of minder is. Wij willen gaan tot f 1700— en de heer Sijtsma wil gaan tot f 2000—. Nu heb ik er zooeven bij de algemeene beschouwingen al op gewezen, dat het mij voorkomt, dat het amendement te royaal is en dat daarin werkelijk eene verhooging wordt voor gesteld, die niet gemotiveerd is en in dit opzicht-sluit ik mij geheel aan bij hetgeen de heeren Pera en de Lange hebben gezegd. Wij meenden dat wij ver genoeg waren gegaan met een maximum van f 1700.waarbij nog komt f 150.toeslag voor huishuur plus f 100.volgens de wet van Februari van dit jaar plus een toeslag volgens de wet Heemskerk, van f 50.voor huishuur en van 40.voor elk kind boven de twee, welk bedrag dus niet precies te schatten is, maar laten wij het in het geheel stellen op rond f 100.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1918 | | pagina 13