344
DONDERDAG 19
DECEMBER 1918.
Het herinneren aan de verplichting, die er van overheids
wege op ons rust, om ook het bijzonder onderwijs recht te
doen wedervaren, is eene zaak, die wij niet mogen laten
voorbijgaan, en die steeds moet worden herhaald. Ik wil
erkennen, dat het wel wat onaangenaam zal zijn, dat ik hierop
telkens terugkom, maar het geldt ook hier, dat de druppel
den steen moet uithollen. Niet lang geleden is aan den Raad
een adres gezonden met het verzoek, dat er vanwege den
Raad aan de Regeering zal worden verzocht wijziging in de
wet te brengen, opdat er gelijkstelling kome in de salari-
eering van de onderwijzers hij het openbaar en het bijzonder
onderwijs. Toen is door Burgemeester en Wethouders opge
merkt, dat dit naar hun oordeel niet noodig was.
De Voorzitter. Ik heb gezegd, dat zulk een adres niet
toelaatbaar was. Wij kunnen hierover wel praten, maar wat
schieten wij er mede op?
De heer Pera. M. d. V. Ik kan U dit niet toegeven, er
was sprake van een verzoek aan den Raad om mede een
adres aan de Regeering te richten gelijk door de gemeente
Ylst was gedaan.
De Voorzitter. Het besluit van den Raad van Ylst is
vernietigd geworden. Wat zou men aan zulk een adres
hebben
De heer Pera. Daaraan zou men zooveel hebben, dat men
hoort, dat er steeds meer stemmen opgaan voor gelijkstelling
tusschen het openbaar en het bijzonder onderwijs. Het bijzon
der onderwijs staat maar al te veel achter bij het openbaar
onderwijs. Wij hopen, dat die gelijkstelling komen zal, maar
zoolang die er niet is, is het een vogel in de lucht. Die er
geen belang bij hebben, kunnen er gemakkelijk om lachen,
maar zij, die te zorgen hebben voor het bijzonder onderwijs,
worden door zware kosten gedrukt. Overigens wil ik wel
erkennen, dat het voorstel van Burgemeester en Wethou
ders mij sympathiek is. Ik breng hulde aan Burgemeester
en Wethouders voor dit voorstel, omdat ik de door Burge
meester en Wethouders toegedachte bezoldiging voor de onder
wijzers noodig acht, en er wordt dan ook niets anders ge
daan dan rechtvaardigheid betracht. Ik wil er ten slotte
nog eens op wijzen, dat het dringend noodzakelijk is, dat
alle krachten worden aangewend om te komen tot gelijkstel
ling van alle onderwijzers.
De heer Fokker. M. d. V. De heer Pera heeft door zijne
rede de politiek in het debat gebracht.
De heer Pera. Natuurlijk weer ten onrechte.
De heer Fokker, Wanneer de heer Pera nu zoo beleefd
wil zijn naar mij te luisteren zoo goed als ik naar hem heb
geluisterd, zal hij hooren wat ik zeggen wil.
Ik wilde zeggen, dat hij er zich ten onrechte over beklaagt,
dat er geen notitie wordt genomen van de nooden die er
zijn op het gebied van het bijzonder onderwijs. Hij vergeet,
dat de Raad daar niet voor is. Wij zijn hier om het open
baar onderwijs te behartigen. Het was derhalve volkomen
terecht, dat er van de zijde van Burgemeester en Wethou
ders is gezegd, dat er uit de gemeentekas voor het bijzonder
onderwijs geen zelfde bedrag kon worden gegeven als voor
het openbaar onderwijs.
De heer Pera heeft Burgemeester en Wethouders hiervan
ten onrechte een verwijt gemaakt.
De heer Pera. Het was zeer terecht.
De heer Fokker. Had de heer Pera niet gedacht dat het
terecht was, dan had hij het niet gezegd! Daar kunnen wij
lang en breed over kibbelen. Wij komen toch niet tot een
resultaat. Wij staan nu eenmaal niet op hetzelfde standpunt.
Wat het verwijt van den heer Wilmer betreft, dat er in het
voorstel van Burgemeester en Wethouders beginselen voor
komen, die niet stroken met de denkbeelden van den heer
Sijtsma, terwijl hij andere steeds heeft voorgestaan, zoo wil
ik er op wijzen, dat het toch niet te verhinderen is, dat een
huishuurtoelage gegeven wordt, ingevolge de wet van 1913.
Nu lijkt het politiek wel heel aardig om in dit verband te
zeggenwat U goed voorkomt, dat laat gij gebeuren, maar
over wat verkeerd is, spreekt gij geen enkel woord. Maar
waar hier door de wet een verplichting aan de gemeente is
opgelegd, had spreken den heer Sijtsma toch niet gebaat, en
dan zwijgt hij liever en terecht.
Ik heb nog een punt, dat ik meen dat onder de algemeene
beschouwingen kan worden gerekend te vallen. Dat is het
salaris van de hoofden van de scholen.
De Voorzitter. Dat moet bij het desbetrefïende amende
ment worden behandeld.
De heer Fokker. In de Ingekomen Stukken vind ik dat
behandeld onder de algemeene beschouwingen.
De Voorzitter. U hebt het amendement van den heer
Sijtsma onderteekend. Dan moet U die kwestie ter gelegener
tijd ter sprake brengen.
De heer Fokker. Dan zal ik trachten te houden, wat
U nu algemeene beschouwingen noemt.
Burgemeester en Wethouders hebben ons medegedeeld, dat
de Schoolcommissie blijkens haar rapport het noodig acht een
andermaal de jaarwedden der onderwijzers van bijstand te
veihoogen, terwijl zij ook herziening van de salarisregeling
van de hoofden der scholen bepleit. Nu valt het m.i. wel
degelijk onder de algemeene beschouwingen, wanneer ik
vraag: waarom hebt U gemeend de salarissen van de hoofden
te moeten verhoogen Dat is een algemeen beginsel.
De Voorzitter Die kwestie kunt U straks bij het betrokken
amendement ter sprake brengen.
De heer Fokker. Waar dan die kwestie later ter sprake
kan komen, wil ik in het belang van de goede orde van het
woord afzien.
De heer Eerdmans. M. de V. Het lag aanvankelijk niet in
mijn voornemen om algemeene beschouwingen te houden
en ik zie het nut daarvan ook niet in, omdat het noodig is,
dat wij spoedig tot behandeling van de artikelen komen
maar nu de heer Pera gemeend heeft algemeene beschou
wingen te moeten houden, waarin hij de Tweede Kamer
heeft betrokken en wel de' aangelegenheid van het Wetsvoor
stel van den heer De Savorriin Lohman, wensch ik te ver
klaren, dat ik protesteer tegen deze wel gangbare, maar
onjuiste beschouwing, die hij meende in dezen Raad naar
aanleiding van deze materie ter sprake te moeten brengen.
Ik wensch mij bij dat protest daartegen te bepalen en zal
den tijd van den Raad op het oogenblik niet langer in be
slag nemen.
De Voorzitter. Als ik het wel heb, wenscbte de heer Eerd
mans als oud lid van de Tweede Kamer een woord van protest
te laten hooien tegen de woorden zooeven door den heer
Pera gesproken.
De heer van der Lip. sM. de V. Zooals de Raad zal be
grijpen, is de heer van Hamel door ongesteldheid verhinderd
geweest deze voorstellen voor te bereiden en heeft hij daar
door ook niet de verdediging ervan op zich kunnen nemen,
waarom ik die taak van hem heb overgenomen.
Over hetgeen bij de algemeene beschouwingen opgemerkt
is, behoef ik niet veel te zeggen. Er is toch slechts weinig
critiek uitgeoefend op het voorstel van Burgemeester en
Wethouders. Ik wil dan ook slechts eene enkele opmerking
maken en wel deze, dat het oogenblik voor Burgemeester
en Wethouders om met deze voorstellen te komen, niet zeer
gelukkig is in verband met de plannen van de Regeering om
te komen met een wet regelende de salarissen van de onder
wijzers. Wanneer het waar is, dat binnenkort een dergelijk
voorstel bij de Kamer zal worden ingediend, dan is het
nutteloos werk, wat wij thans hebben verricht. Waarom
Burgemeester en Wethouders dan niet gewacht hebben?
Omdat de wet van 23 Februari van dit jaar aan de gemeente
besturen den plicht oplegt, de jaarwedden der onderwijzers
opnieuw te regelen vóór 1 Januari 1919. Het was derhalve
onze plicht vóór het eind van het jaar na te gaan, of de
tegenwoordige salarisregeling voldoende kon worden genoemd,
of dat er verbetering in moest worden gebracht. En daar het
laatste onze meening was, hebben wij gemeend niet te
moeten wachten op de salarisregeling van het Rijk,
maar om met de voorstellen bij den Raad te moeten komen,
hoewel de kans groot is dat wij thans monnikenwerk ver
richten.
Met veel genoegen hebben Burgemeester en Wethouders
vernomen, dat door verschillende leden dit voorstel met
sympathie is begroet. De heer Sijtsma heeft er enkele vrien
delijke woorden over gesproken hierin gevolgd door de heeren
de Lange en Pera. Ik geloof, dat de heer de Lange terecht
heeft opgemerkt, dat de voorstellen van Burgemeester en
Wethouders niet schriel zijn. Ik kan den Raad de verzeke
ring geven dat Burgemeester en Wethouders met allen ernst
hebben getracht bij den Raad te komen met een alleszins
billijk voorstel, waarmede wij meenden, dat de Raad volkomen
genoegen zou kunnen nemen. Wij meenen dan ook werkelijk,
dat onze voorstellen eer aan den royalen, dan aan den schrielen
kant zijn. Daarom hadden wij ook niet verwacht, dat er
amendementen zouden worden ingediend van zulk een fin an -
tieel ingrijpenden aard als door den heer Sijtsma c.s. zijn
ingediend.