DONDERDAG 24 OCTOBER 1918. 255 verschillende heeren gehouden. Ik wil dan ook slechts eene enkele opmerking maken betreffende het staatsrechtelijk bezwaar, dat door de meerderheid van Burgemeester en Wethouders is geopperd. De meerderheid zegt: volgens art. 150 van de Gemeentewet mogen de plaatselijke verordeningen niet treden m wat van rijksbelang is, en nu zegt de meerderheidhiertoe behoort de afschaffing van nachtarbeid, omdat er bij de Staten- Generaal aanhangig is een wetsontwerp en hieruit blijkt, dat deze zaak er een is van algemeen belang. Dit is evenwel in strijd met de bestaande opvatting betreffende art. 150. De bestaande opvatting is deze, dat de vraag of iets moet worden beschouwd als te zijn van algemeen belang, moet worden uitgemaakt door de vraag, ol er een wet betreffende dat onderwerp bestaat en of door de wet die zaak aan een bepaalden wetgever is opgedragen. Dit is de opvatting van de practijk. Volgens die practijk van het vernietigingsrecht is dus rijks of provinciaal belang, niet wat uit den aard van het onder werp of de natuur der zaak als zoodanig moet worden beschouwd, maar wat door uitdrukkelijke wettelijke regeling daartoe gemaakt is. Dit is de gewone opvatting van art. 150 van de Gemeente wet. Wanneer de gemeente in zaken als deze voorgaat, zal de rijkswetgever er eerder toe komen om deze zaak door eene rijksverordening te regelen. Dit wordt hem derhalve gemak kelijk gemaakt, omdat door gemeentelijke wetgevers gewezen zal kunnen worden op allerlei bezwaren, waardoor hij zich gemakkelijk zal kunnen aanpassen. Wij hebben zoo menig maal gezien, dat er gemeentelijke regelingen vooraf zijn gegaan o.a. de regeling betreffende de besmettelijke ziekten, rij wielen, verbod van ontucht, al die gemeentelijke regelingen zijn aan de rijksregeling vooraf gegaan en toen is er geen staatsrech telijk bezwaar tegen ingebracht. Verscheidene gemeenten hebben reeds deze verordening. Er zijn er waar de bakkers vrijwillig deze zaak hebben geregeld. Niet slechts de gezellen, ook de kleine bakkerspatroons wenschen deze regeling. De groote fabrieken vooral werken de standkoming van deze regeling tegen. Tegenover het bezwaar van den heer Knappert wil ik mededeelen, dat in verschillende gemeenten door een verbodsbepaling dit bezwaar is ondervangen. Het bezwaar zal hier evenwel zoo heel groot niet zijn, omdat in de naburige gemeenten er meestal kleine bakkers zijn, die niet zoo vast zullen houden aan nachtarbeid, wanneer hier tot afschaffing zal zijn besloten. De heer Jaeger. M. d. V. Ik ben het met de vorige sprekers eens en vóór de afschaffing van nachtarbeid, maar ik voel het bezwaar van den heer Knappert in zeer groote mate. Wat mij betreft, ben ik het eens met de meerderheid van Burgemeester en Wethouders, dat afschaffing van nachtarbeid een onderwerp moet zijn van algemeen rijksbelang. In de verschillende adressen worden als voorbeelden genoemd de regeling van straatverkeer, de winkelsluiting, de woningbouw, maar dat zijn aangelegenheden, die vanzelf aangewezen zijn, om plaatselijk geregeld te worden, daar zij geheel van locale toestanden afhankelijk zijn. Iets geheel anders is het met de af schaffing van den bakkersnachtarbeid. De regeling dezer aan gelegenheid geeft aanleiding tot groote onrechtvaardigheid indien d't plaatselijk geschiedt. Het is mij bekend, dat ver schillende bakkers een niet onbelangrijk deel van hun product slijten in omliggende gemeenten en bijna alle bakkers zullen een deel van hun product aan klanten verstrekken, die inde grensrayons wonen. Als hier ter stede de verkoop van versch brood des morgens onmogelijk wordt gemaakt, geloot ik, dat een dergelijk debiet voor onze bakkers totaal zal verloren gaan,, doordat versch brood uit omliggende gemeenten zal worden bezorgd. Als argument voor de afschaffing van nachtarbeid heeft men ook genoemd de kolenbesparing, maar ik acht dat argu ment zeer zwak. Men zal daarmede bedrogen uitkomen. Het aantal kolen, dat noodig is voor een even groote hoeveelheid brood, die in korter tijd gebakken moet worden, zal veel grooter zijn omdat daardoor meer vuren moeten worden ge stookt en ook het aantal kolen om de geheel afgekoelde ovens op werktemperatuur te brengen, veel grooter zijn dan de hoeveelheid die noodig is, om de ovens warm te houden die in continu-bedrijf zijn. Mijn hoofdargument, waarom ik met het voorstel van Burgemeester en Wethouders medega, is de benadeeling der Leidsche bakkers ten bate van de in omlig gende gemeenten wonende bakkers. Ik ben dus tegen plaat selijke regeling dezer zaak. De heer A. Muloer. M. d. V. Ik heb een motie in elkan der gezet, maar een dergelijke motie is door den heer Eerdmans reeds ingediend en weer ingetrokken, nadat U hebt toegezegd, dat U een ontwerp zoudt willen indienen. De heeren Knappert en Jaeger hebben bezwaar gemaakt met het oog op het verloopen der klandizie, doordat bakkers uit naburige gemeenten met versch brood zullen komen. Daartegen is echter toch een regeling te treffen. Het ware veel gewenschter, als het Rijk tusschenbeide kwam, maar dat doet het Rijk niet. Ik zou dus zeggen: Laten wij deze zaak nu beëindigen. De zaak is reeds voor twee jaren genoemd. Het is jammer, dat er nu een praeadvies is gekomen, dat afwijzend luidt. Als wij in onze gemeente er toe kunnen medewerken, om de bakkers een normaal leven te geven en hun huiselijk verkeer niet te onderbreken, dan zie ik niet in, dat wij zouden moeten zeggenLaat het Rijk dat eerst doen. De gemeente is in meer gevallen voorgegaan en dan zal het Rijk spoediger volgen. Na Uw toezegging, dat, als het praeadvies van Burgemeester en Wethouders verworpen wordt, spoedig een verordening zal worden aangeboden, zal ik mijn motie niet indienen en verder over deze zaak het stilzwijgen bewaren. De heer Pera. M. d. V. De eerste vraag, die ter sprake komt, is, of de gemeente buiten haar boekje gaat, wanneer zij besluit tot afschaffing van den Zondag- en van den nacht arbeid in de bakkersbedrijven. De ondervinding heeft geleerd, dat de gemeente hiertoe de vrijheid heeft. Verder heeft de ondervinding geleerd, dat, wanneer er iets nieuws tot stand moet komen, er duizend bezwaren worden te berde gebracht. Wat waren er geen bezwaren, toen aan de orde kwam de quaestie van minimumloon en maximum arbeidsduur. Wat werd er niet gehoord, toen werd voorgesteld des avonds om 9 uur te sluiten? En nu leert de ondervinding, dat zoodra deze zaken geregeld zijn, men niet heel lang daarna zegt: wat zijn wij blij, dat het gebeurd is. Ik durf dan ook gerust te voorspellen, dat, wanneer men den nacht- en Zondagsarbeid afschaft, men er spoedig het aangename van zal ondervinden en het oogenblik zal loven, waarop dit besluit genomen is geworden. Waar deze zaak reeds eenige jaren hangende is, zou ik het voor Leiden een eer vinden, wanneer de gemeente mede voorging een regeling te treffen gelijk wordt gewenscht. Het is een feit, dat niet alleen de knechts deze regeling wenschen, maar ook het grootste gedeelte der patroons. Van verzet hiertegen van de zijde der burgerij is niets vernomen. Het mag een enkele lekkerbek zijn, die er op gesteld is om des morgens versch brood te eten, velen zijn er niet. Men zal over het algemeen gaarne den betrokkenen gunnen, dat zij des nachts kunnen rusten en des Zondags vrij zijn. Men ziet dat onder de burgerij langzamerhand denkbeelden veld winnen, die vroeger totaal werden verworpen. Men raakt er meer en meer van- overtuigd dat nacht- en Zondagsarbeid moeten verdwijnen. Ik hoop dan ook, dat de meerderheid van den Raad er toe zal besluiten om het voorstel van Burgemeester en Wethouders te verwerpen, te meer waar wij vernemen, dat er binnen korten tijd niet mag worden ver wacht eene Rijksregeling, waarin aan de wenschen van adres santen zal worden voldaan. De heer Sijtsma. M. d. V. Vooral na het pakkend betoog van den heer Pera zou ik kunnen zwijgen, ik wil evenwel naar aanleiding van een gemaakte opmerking nog iets zeggen. Ik heb nu ook eens eene vergelijking gemaakt. Er zijn van die menschen, die uit wettische overwegingen een drenkeling niet zullen redden, omdat zij in de dwaling verkeeren dat de wet voorschrijft, dat eerst de politie er bij moet zijn, alvorens men helpen mag. Hieraan dacht ik, toen ik het standpunt van de meerderheid van Burgemeester en Wethouders las en toen ik den heer Jaeger hoorde. Men erkent den misstand, men weet, het werk van de bakkers is zeer zwaar, men weet ook, het huisgezin wordt door den nachtarbeid ontwricht en toch wil men den toestand bestendigen om.... een staats rechtelijk bezwaar dat feitelijk niet meer bestaat, waar 60 gemeenten reeds zijn voorgegaan met de afschaffing. Uit deze overweging zou ik er daarom al voor zijn om het praeadvies te verwerpen en Burgemeester en Wethouders uit te noodigen eene verordening te ontwerpen, waarbij de nachtarbeid wordt afgeschaft. Nu zijn er eenige bezwaren. Een er van werd in het mid den gebracht door den heer Knappert. De heer Knappert. Neen. De heer Sijtsma. Toch wel. U noemde het bezwaar dat men uit een naburige gemeente, waar geen verordening be stond, brooduitvoer naar Leiden zou bevorderen. Dat bezwaar heeft men elders ervaren. Maar toen heeft de Raad besloten, dat geen brood eerder geleverd mocht worden dan na II uur 's morgens, een uur, waarop de bakkers in de plaats zelf het brood konden leveren. Het tweede bezwaar door den heer Jaeger aangevoerd is, dat het kolenverbruik eerder zou toenemen dan afnemen en dat ondanks het feit dat het licht verbruik verminderen zal. Nu heb ik voor mij liggen een regeling uit Enschedé en Lonneker, waaruit overwegend blijkt, dat het juist andersom is. Ook heb ik voor mij een opgave van de coöperatieve bakkerij »De Volharding" uit den Haag, waaruit blijkt, dat men daar

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1918 | | pagina 9