252
DONDERDAG 24
OCTOBER 1918.
Daarvan kan men niet leven, maar, als zoo'n persoon daarbij con
cierge aan de Hoogere Burgerschool wordt, dan staat hij niet
gelijk met iemand uit de vrije maatschappij die van 5.
moet rondkomen, doch hij heeft ƒ5.meer inkomen. Dan
zou de eene in dit geval een toeslag krijgen en de andere niet.
Ik zou het kunnen begrijpen, dat degenen, die 40 jaren hebben
uitgediend en rust moeten nemen, een toeslag krijgen, maar
dan komt men op hetgeen de heer de Lange bedoelt en waarop
de heer Zwiers wees. Dan bestaat er een moreele grond en
dan zou voor een dergelijke uitkeering iets te zeggen zijn.
Men moet er echter niet van maken een gewonen toeslag,
dien men aan alle ambtenaren en werklieden kan geven.
Daarenboven moet ik vragenbestaat die band eigenlijk wel?
Er zijn toch tal van gepensionneerden, die dien band feitelijk
zelf verbreken. Er blijven hier slechts zeer weinig gepen
sionneerden wonen. Bijna iedereen gaat buiten wonen, omdat
dat goedkooper is. De een gaat naar de Veluwe, de ander
naar Brabant. Het is daarom zeer bezwaarlijk te beoordeelen
of die menschen toeslag noodig hebben. De band met de
gemeente wordt door de gepensionneerden vaak zelf doorge
sneden. Er is voor bet Rijk heel wat meer reden om een
toeslag te geven dan voor de gemeente. Bij het Rijk is geen
salarisherziening geweest sedert jaren. Terwijl dit bij de
gemeente wel het geval is, waardoor ook de pensioensgrond
slag is gestegen. Bovendien wordt hier het pensioen gebaseerd
op het loon, dat men het laatst heeft genoten. Wanneer men
op den laatsten dag, dien men gewerkt heeft nog eene ver
hooging heeft gekregen, dan wordt hiernaar het pensioen
berekend, terwijl het Rijk neemt als grondslag het gemid
delde loon der laatste 5 jaren.
Uit het surplus, dat door de gemeente op de pensioenen
moet worden betaald, blijkt duidelijk, dat de pensioensgrond
slag in de gemeente heel wat hooger is dan die van het
Rijk. Die suppletiepensioenen zijn niet onaanzienlijk. Men moet
maar eens de verschillende posten op de begrootingnagaan.
Ik heb evenwel niet veel hoop, dat wij elkander zullen
overtuigen. Deze kwestie is in den breede besproken ge
worden. Ik ben er dan ook van overtuigd, dat men zijne
stem reeds heeft bepaald. Ik ben het alleen niet eens met
den heer Zwiers, dat men alle oude theorieën maar over
boord zou moeten werpen, want ik zie volstrekt niet in, dat
men een bepaalde categorie van menschen zou moeten gaan
bevoordeelen boven anderen.
De heer Fokker heeft eene motie ingediend, die ons zou
binden voor het geval het praeadvies werd verworpen. Als
ik de heer Fokker was, zou ik liever mijn voorstel intrekken.
Namens Burgemeester en Wethouders kan ik de heeren
Pera en Fokker verzekeren, dat wanneer het praeadvies wordt
verworpen, Burgemeester en Wethouders met bekwamen
spoed met een nieuw voorstel zullen komen bij den Raad.
Wanneer de Raad zich heeft uitgesproken door het verwerpen
van het voorstel van Burgemeester en Wethouders, dan zijn
Burgemeester en Wethouders het aan hun goeden trouw
verschuldigd met een ander voorstel te komen. Dat spreekt
van zelf. Ik herhaal: ik kan voelen voor den tnoreelen band
met sommigen, die werkelijk in gemeentebetrekking hunne
verdienste hebben gehad en daarin hun levenswerk hebben
gevonden. Er is iets voor te zeggen, als deze personen bij
slag krijgen, maar dan moet het geschieden, door het geven
van een crediet aan Burgemeester en Wethouders, die het geld
dan eventueel zullen verdeelen onder hen, die volgens hun
meening dat noodig hebben. Men moet het echter niet geven
aan ieder voor wien het pensioen een meevallertje is en die
gelijk staat met anderen in de maatschappij, doch als sur
plus nog een pensioen hebben.
De heer Eerdmans. M. d. V. U hebt zooeven gezegd, dat
U een uitvoerige verdediging van het praeadvies van Burge
meester en Wethouders hebt gegeven in de meening, dat wij
elkander toch niet zouden overtuigen. Wat mij persoonlijk
betreft, ben ik van oordeel, dat de wijze, waarop U het prae
advies hebt verdedigd, geschikt is om hen, die over deze zaak
reeds te voren hadden nagedacht, tot nieuwe nadenken te
stemmen en ik geloof, dat U ten aanzien van de kracht van
Uw woord wat te pessimistisch is geweest. Wij zijn in een
eenigszins moeilijke positie, wanneer wij over dergelijke voor
stellen spreken. Onder den druk der omstandigheden is het
zeer moeilijk iets dergelijks te weigeren, indien het gevraagd
wordt, maar ik geloof, dat U volkomen juist is geweest inde
uiteenzetting der gronden, die U hebben bewogen een prae
advies uit te brengen als door U is uitgebracht. Waar nu
door U zelf gezegd is, dat Uw college er iets voor gevoelt
om voor zeer frappante gevallen, gelijk door U is omschreven,
iets te doen, zou het college daar niet de toezegging kunnen
geven, dat, als het praeadvies wordt aangenomen, het toch
zal komen met een voorstel tot het geven van een crediet-
aanvrage, zooals U in uitzicht hebt gesteld? Dan zouden wij
voldaan kunnen zijn; dan gaan wij niet den weg op vaneen
principieele regeling en tegelijkertijd zijn zij, die iets gevoelen
voor de hardheid van een praeadvies zonder meer, in staat
een weg uit te gaan, die met hun moreel gevoel in overeen
stemming is.
De heer van der Elst. M. d. V. Uit Uw uitvoerige rede
heb ik opgemerkt, dat U zelf erkent, dat er gevallen kunnen
zijn, waarin het beste is een toeslag op het pensioen toe te
kennen. De motie, die ik heb gesteund, voorziet niet in alle
gevallen, maar ik vermoed dat, wanneer de meerderheid van
den Raad niet medegaat met het praeadvies van Burgemeester
en Wethouders, het beter is, dat die regeling uitgaat van
Burgemeester en Wethouders. Ik geloof dus, dat het beter
is, dat de motie wordt ingetrokken, daar de Raad dan geheel
vrij staat.
De heer van der Pot. M. de V. Ik vormde de kleinst
mogelijke en daarom niet expres vermelde minderheid in het
college van Burgemeester en Wethouders en waar het stand
punt der meerderheid zoo uitvoerig hier is bestreden, behoef
ik daaraan slechts weinig toe te voegen. Ook ik sta op het
standpunt, hier door verschillende sprekers verdedigd, dat,
al is het wellicht moeilijk een rechtsgrond te construeeren
voor bijslag op pensioen, er zeker toch wel een moreele
grond bestaat <jn dat die vooral spreekt in de gevallen,
waarin het pensioen eigenlijk uitdrukt het minimum-levens-
onderhoud.
Ik heb het woord gevraagd, om te ondersteunen den aan
drang uit den Raad, dat de ingediende motie zal worden
ingetrokken. Ik geloof, dat het veel verstandiger zou zijn,
wanneer de Raad het overlaat aan Burgemeester en Wet
houders, om met een verordening te komen, die door den
Raad eventueel kan worden geamendeerd. De voorstellers der
motie hebben niet alles in aanmerking genomen, wat hierbij
in aanmerking dient te komen. Zij stellen een grens, doch
zien over het hoofd, dat die voor gehuwden een andere zou
kunnen zijn dan voor ongehuwden. Zij stellen bovendien een
dubbele grenseen grens voor pensioen en een grens voor
inkomen.
Ik weet, dat in de rijksregeling ook een dubbele grens
voorkomt .De vraag is evenwel, of het niet beter is slechts
één grens te nemen. Ik zie niet in, dat iemand met een
pensioen van ƒ1100.geen toeslag zou moeten ontvangen,
maar wel iemand, die door een pensioen beneden ƒ1000.
en nog andere verdiensten samen een inkomen heeft van
ƒ1100.Dit punt zou nader moeten worden overwogen.
Waar ik intusschen tegen zou willen waarschuwen, is het
denkbeeld van den heer Eerdmans. Het gaat mijns inziens
niet aan, aan Burgemeester en Wethouders te geven een
blanco crediet om uit te deelen aan de menschen, die het
naar hun oordeel het meest noodig hebben. Men moet komen
tot een vasten norm en die kan zoo worden gesteld, dat er
een duurtetoeslag wordt gegeven, waar die in het algemeen
het meest noodig blijkt te zijn. Het is geenszins onmogelijk
een grens te stellen, waardoor aan die bedoeling op de best
mogelijke wijze wordt beantwoord, al zal niet kunnen worden
voorkomen, dat er zich gevallen zullen voordoen, waarbij
men zegt: was daar nu het geven van toeslag wel strikt
noodig? Maar dat zal men altijd hebben. Het is beter dat
men zoo enkele gevallen mede neemt, dan dat men aan
Burgemeester en Wethouders zoo'n groote buitensp'orige vrij^
beid laat om met een zeker crediet te handelen naar eigen
verkiezing, gelijk de heer Eerdmans voorstelt.
Ik raad den Raad dan ook aan te stemmen tegen het
voorstel van Burgemeester en Wethouders, waarna van de
zijde van Burgemeester en Wethouders zoo spoedig mogelijk
een uitgewerkt voorstel zal komen.
De heer Wilmer. M. d. V. Ik sluit mij aan bij degenen,
die niet medegaan met de motie van de heeren Fokker en
Sijtsma. Na de toezegging van Burgemeester en Wethouders
zelf met een voorstel te zullen komen acht ik eene dergelijke
motie overbodig. De heeren Fokker en Sijtsma kunnen hunne
ideeën nog altijd in de verordening brengen, wanneer Bur
gemeester en Wethouders deze niet zelf in de verordening
hebben verwerkt, door namelijk de voorstellen van Burge
meester en Wethouders te amendeeren.
Mijnheer de Voorzitter, zooals U terecht heeft opgemerkt,
is het nutteloos nog langer over deze zaak te debatteeren,
omdat iedereen toch reeds eene vaste meening zal hebben,
al wordt dit doorden heer Eerdmans betwijfeld. Ik meen
evenwel, dat dit voor de meeste leden wel het geval zal zijn.
Ik hoop evenwel, dat de Raad bij het uitbrengen van zijn
stern zich niet zal laten leiden door argumenten van goed
hartigheid, zooals U het uitdrukt, maar door wat objectief
beschouwd geacht mag worden, te zijn een recht.
Onder meer heeft U Mijnheer de Voorzitter gezegd, dat,
wanneer het pensioen berekend moest worden naar de reeële
waarde van het geld, het pensioen ook zou moeten worden
verlaagd, wanneer de reeële waarde van het geld hooger