236
DONDERDAG 17
OCTOBER 1918.
categorie van onderwijzers de verhooging van jaarwedde, welke
zij als hoofd bij het herhalingsonderwijs krijgen, het meest
welkom is; die is wel voor allen welkom, doch voor deze
menschen het meest. Ik vestig daarom er nogmaals de aan
dacht op, dat de heer Krop reeds een bijbetrekking heeft als
leeraar aan de normaallessen te Voorschoten. Waarom moet
nu alles op één hoofd geladen worden?
De beer Fokker. M. d. V. Met den heer Sijtsma heb ik de
eer het volgende voorstel te doen:
»De ondergeteekenden hebben de eer de volgende motie
voor te stellen
»De Raad,
gehoord de debatten over de voordracht no. 259 Ingekomen
Stukken,
besluit deze voordracht aan Burgemeester en Wethouders
terug te zenden met verzoek deze in nadere overweging te
nemen."
Burgemeester en Wethouders kunnen dan, nade Handelingen
te hebben gelezen, overwegen of zij een nieuwe voordracht
zullen indienen.
De motie van de heeren Fokker en Sijtsma wordt voldoende
ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraad
slaging uit.
De heer van der Lip. M. d. V. De vraag van den heer
Fokkfer of Burgemeester en Wethouders den heer Krop in
staat achten ook deze betrekking er bij waar te nemen, moet
ik bevestigend beantwoorden. Het komt mij evenwel voor te
zijn een vragen naar den bekenden weg. Burgemeester en
Wethouders zouden den heer Krop toch anders niet op de
voordracht hebben geplaatst.
De heer Sijtsma heeft gevraagd, of het rapport van den
Schoolopziener invloed heeft gehad op de voordracht van
Burgemeester en Wethouders. Ik kan hem mededeelen, dat
Burgemeester en Wethouders met den Schoolopziener van
meening zijn, dat de heeren, die worden voorgedragen, de
sollicitanten zijn, die voor deze betrekking het meest in aan
merking komen.
De heer de Lange is voortgegaan met aan het adres van
Burgemeester en Wethouders te insinueeren. Hij doet het
voorkomen, dat de Raad er zou zijn ingeloopen met het aan
brengen van de bedoelde wijziging in de verordening, eene
wijziging die oppervlakkig onschuldig leek, maar waarvan
thans blijkt, wat er achter zat. Ik moet hiertegen ten ern
stigste protesteeren. Burgemeester en Wethouders hebben in
de toelichting op hun voorstel uitdrukkelijk gezegd, waarom
zij deze verandering noodzakelijk achtten. Zij hebben gezegd,
dat zij het minder gewenscht achten, dat de hoofden advi-
seeren wanneer er onder de sollicitanten zelf hoofden zijn.
Ik kan mij dan ook niet begrijpen, dat de heer Eerdmans
klaagt over te weinig toelichting. Hij heeft zeker ons voorstel
niet nauwkeurig gelezen. Zeer heeft mij verbaasd, wat de
heer de Lange aan het eind van zijne redevoering heeft gezegd,
n.l, dat hij er voor is dat wij ons zullen houden aan de
bestaande gewoonte om een klasseonderwijzer te benoemen,
omdat deze het meest noodig hebben.
Ik laat daar of het juist is dat een dergelijke usance hier
bestaat, in ieder geval mag het nooit een argument zijn dat
de klasse-onderwijzers het 't best kunnen gebruiken. Er moet
natuurlijk slechts gevraagd worden: wie van de sollicitanten
zal deze betrekking het best kunnen waarnemen? Ik heb het
in de vorige vergadering, toen een der Raadsleden bij een
andere benoeming eene dergelijke opmerking maakte, ook al
gezegd: de benoeming van ambtenaren is geen werk van
philantropie. Ik zou het daarom verkeerd achten, wanneer
men als 't ware principieel zou vaststellen dat tot hoofd van
eene Herhalingsschool per sé een klasseonderwijzer zal worden
benoemd, omdat deze het best die bijverdienste kunnen ge
bruiken. Evenzeer zou het verkeerd zijn om aan te nemen,
dat wanneer een schoolhoofd solliciteert, deze per sé zal be
noemd worden. En dat willen Burgemeester en Wethouders
ook geenszins. Wij zeggen alleen voor dit geval dat wij van
de sollicitanten den heer Krop den besten candidaat vinden.
Ik heb zoo juist in handen gekregen ons voorstel (Ing. St.
244) in zake de wijziging der verordening. Daarin staat let
terlijk het volgende:
»Zooals het artikel thans luidt, zouden, indien zich onder
de sollicitanten personen mochten bevinden, die zelf als hoofd
geplaatst zijn, aan een dier scholen, niet alleen de hoofden
der scholen over de geschiktheid van een collega hebben te
oordeelen, doch zou de sollicitant zelf een oordeel over eigen
capaciteit hebben te vellen."
Burgemeester en Wethouders hebben dus zoo duidelijk en
onomwonden mogelijk aan den Raad medegedeeld waarom zij
de bepaling wilden veranderen. De opmerking van den heer
Eerdmans is mij dan ook totaal onverklaarbaar.
De heer Eerdmans. M. d. V. Deze toelichting maakt het
mij wel duidelijk. Ik erken, dat men dit alles wetende, wel
uit het praeadvies had kunnen lezen, dat dit de gang van
zaken is geweest. Wie niet wist, dat dit achter het voorstel
zat van Burgemeester en Wethouders, had het er niet uit
kunnen opmaken. Alleen voor wien alles wist, was het prae
advies duidelijk.
Voor wie dit alles niet wist, scheen het toen niet dat zij
gesteld zouden worden voor een passeeren van de klasse
onderwijzers, die tot heden altijd zijn benoemd geworden.
De heer J. P. Mulder. M. d. V. Ik wensch nog een opmer
king te maken. Wanneer wij een betrekking te vergeven
hebben, gaat het in de eerste plaats om de vraag wie het
geschikst is voor die betrekking en komt het er niet op aan
wie van de sollicitanten de meeste baantjes heeft en of degene,
die in dat geval verkeert, tevens hoofd eener school is. De
vraag is: wie is onder de sollicitanten de beste onderwijzer?
Burgemeester en Wethouders hebben zich vervoegd bij den-
gene, die daarover het besteen oordeel konden vellen, namelijk
den Schoolopziener, en deze heeft gezegddit zijn de drie
bestenom hen allen no. 1 te zetten, gaat niet, één kan slechts
no. 1 staan. De Raad is vrij om te benoemen wie hij wil.
Ik zou daarom zeggen: laat de Raad het zelf uitmaken.
De heer van der Lip. Ja.
De heer Sijtsma. Dat weten we allemaal wel.
De heer J. P. Mulder. U dan toch zéker niet, anders had
U van middag wel anders gesproken.
De Voorzitter. Voor het eerst heb ik in dezen Raad het
geluid vernomen van een soort wantfouwen in de eerlijke
bedoelingen van Burgemeester en Wethouders. Wanneer wij
hier een voordracht maken, zit bij ons absoluut niet de be
doeling voor, iemand te bevoor- of te benadeelen. Het college
kan dwalen en de voordracht kan verkeerd zijn wij zien
dan ook in het voorstel van de heeren Fokker en Sijtsma
geen bewijs van wantrouwen en dan kan de Raad zeggen
»gij hebt een verkeerde voordracht gemaakt en wij verzoeken
u daarom eene nieuwe voordracht op te maken", maar de
voorstelling, als zouden wij volgens een vooropgezet plan een
voorstel tot wijziging van een verordening hebben ingediend
in zooverre kennen de heeren mij als voorzitter van het College
van Burgemeester en Wethouders en ook de heeren Wethouders
wel verwerp ik verre.
De heer de Lange. M. d. V. Ik vraag het woord voor een
persoonlijk feit.
De Voorzitter. Het woord is aan den heer de Lange.
De heer de Lange. Ik heb' gezegd wat mij is medegedeeld
en ik heb daaraan toegevoegd, dat de verklaring, welke men
mij van den loop dezer zaak had gegeven, mij voorkwam
niet geheel onnatuurlijk te zijn. Ik heb aan Burgemeester en
Wethouders gevraagd of zij mij konden toelichten of die uit
legging al dan niet juist was. Zeggen zij, dat de verklaring,
welke ik gehoord heb, onjuist is, dan dank ik hen voor hun
inlichtingen. Ik heb echter niet geïnsinueerd en het college
van Burgemeester en Wethouders niet verdacht gemaakt.
Ik heb alleen inlichtingen gevraagd, een recht, waarvan een
Raadslid ten alle tijde gebruik mag maken.
De Voorzitter. Ik heb het woord »insinueeren" niet ge
bruikt en ik heb over hetgeen gij gesproken hebt mijn eigen
meêning.
De beraadslaging wordt gesloten.
De motie van de heeren Fokker en Sijtsma wordt in stem
ming gebracht en met 20 tegen 5 stemmen verworpen.
Tegen stemmen de heeren Wilmer, Jaeger, Reimeringer,
A. Mulder, Zwiers, Knappert, Bots, van der Pot, van der Lip,
J. P. Mulder, Eerdmans, Sasse, Briët, Pera, Boot, Timp,
Hoogenboom, Huurman, van Tol en van Romburgh.
Vóór stemmen de heeren Sijtsma, de Lange, Oostdam,
Fokker en van der Eist.
Vervolgens wordt benoemd tot hoofd van de Herhalings
school voor Jongens de heer M. J. Krop met 14 stemmen;
de heer J. Huge verkreeg 6 en de heer A. Cattel 5 stemmen.
VIII. Benoeming van een onderwijzer aan de school der
2e klasse no. 3 (vacature-Vissinga).
(Zie Ing. St. No. 260.)