242 DONDERDAG 17 1 OCTOBER 1918. neming niet; zij schijnen die bezwaren niet zoo ernstig op te nemen. Bestaan die bezwaren, Mijnheer de Voorzitter, en zoo ja, hoe kunnen zij dan worden ondervangen? De Voorzitter. Ik heb de heeren van tevoren gewaarschuwd en den geregelden weg aangegeven. Ik raad nu aan om de verordening te verwerpen. Dit is de eenige manier om uit de impasse te geraken. Inplaats, dat men mijn raad heeft ge volgd, om eene motie in te dienen bij de begrooting, heeft men eene geheele verwarring teweeggebracht. Ik weet niet, hoe men anders uit deze impasse kan geraken dan door de verordening te verwerpen. De heer Fokker. M. d. V. Er is wel een weg. Wanneer wij lezen «Directeur", al is er op het oogenblik geen Directeur, «onderdirecteur", dan is hiermede toch de moeilijkheid uit den weg geruimd. De heer A. Mulder. M. d. V. Ik zou den weg, dien de Fokker ons aanraadt niet willen opgaan, want ik weet niet of wij wel een onderdirecteur noodig zullen hebben. De heer van der Lip. M. d. V. Ik zou in overweging willen geven om nu de verdere behandeling van de verorde ning aan te houden, opdat Burgemeester en Wethouders zullen kunnen overwegen wat de gevolgen zijn van de aan genomen amendementen. Er zijn nog meer moeilijkheden. Ik denk bijv. aan de slotbepaling, waar gezegd wordt, dat de verordening geacht wordt in werking te zijn getreden op 1 April 1918. De heer Driessen zou dus vanaf 1 April geen directeur meer zijn geweest van de Reiniging en dus ook van dien dag af als zoodanig geen salaris meer mogen hebben. Wij kunnen al die moeilijkheden die zich nu voordoen onmo gelijk dadelijk overzien en nagaan hoe daarin voorzien moet worden. Het beste lijkt mij dus de behandeling thans niet voort te zetten. De heer Zwiers. M. d. Y. Ik heb de eer 'voor te stellen de behandeling van punt XVIII aan te houden tot de volgende vergadering. Ik doe dit voorstel mede namens den heer van der Eist. De Voorzitter. Wordt het voorstel van de heeren Zwiers en van der Eist voldoende ondersteund? Het voorstel van de heeren.Zwiers en van der Eist wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De Voorzitter. Ik heb tegen dit voorstel wel eenig bezwaar. Over artikel 1 is een principiëele beslissing gevallen. Daarom moet mijns inziens de geheele zaak ongedaan worden gemaakt. Daarom ben ik absoluut tegen dit voorstel. Ik zou den Raad willen adviseeren met de behandeling voort te gaan en dan de geheele verordening te verwerpen. De heer van der Lip. M. d. V. Ik zou het met U eens zijn, wanneer er eenige kans bestond dat de geheele verordening werd verworpen. Die kans acht ik evenwel uitgesloten. Ik ben nu zoo bang, dat, wanneer wij met de behandeling doorgaan, er allerlei verkeerde dingen in zullen komen te staan, want de gevolgen kunnen wij ttians onmogelijk overzien. De heer Fokker vraagt: wat, willen Burgemeester en Wet houders? Maar hierop kunnen wij natuurlijk onmogelijk dadelijk antwoord geven. Ik blijf er bij dat het geraden is thans de behandeling dezer verordening te schorsen. De heer Fokker. M. d. V. Ik zou het voorstel van de heeren Zwiers en van der Eist ten zeerste willen ondersteunen, al acht ik Uw voorstel heel aardig gevonden. De Voorzitter. Ik houd niet van aardigheden bij ernstige zaken. De heer Fokker. Laat ik dan liever zeggen: «scherpzinnig" om den Raad de geheele verordening te doen verwerpen, maar dan zou de Raad ook moeten inslikken het principieele besluit, dat hedenmiddag is gevallen betreffende de scheiding van het beheer van Gemeentewerken en dat van Gemeentelijke Reiniging. Daarmede zijn wij er echter niet, want de Raad zal waarschijnlijk dat' principe willen handhaven, en aan den anderen kant moeten wij er prijs op stellen onze verordeningen zoo goed mogelijk te maken. Waar plotseling belangrijke wijzigingen in de verordening zijn gekomen is het wenschelijk, dat de gevolgen daarvan door Burgemeester en Wethouders worden overwogen en een wel bezonken oordeel over deze verordening geven. En dat is alleen te bereiken door de behandeling van deze zaak aan te houden. De Voorzitter. Ik blijf er bij, dat de Raad verstandig zal doen het voorstel van de heeren Zwiers en van der Eist niet aan te nemen en de gewijzigde verordening te verwerpen. Ik acht dat in het belang van de gemeente. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van de heeren Zwiers en van der Eist wordt in stemming gebracht en met algemeene (25) stemmen aan genomen. XIX. Voorstel om aan het Steuncomité Leiden, Oorlogs toestand 1914, een subsidie in uitzicht te stellen in de kosten van een in te voeren steunregeliug voor de bakkersgezellen. (Zie lng. St. No. 258.) Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt over eenkomstig het voorstel besloten. XX. Praeadvies op het verzoek van de Vereeniging «de Leidsche Padvinders" om eenigen steun van gemeentewege te mogen ontvangen. (Zie lng. St. No. 264.) 'De beraadslaging wordt geopend. De heer Oostdam. M. d. V. Het heeft mijn aandacht ge trokken, dat deze vereeniging ons geheel onkundig laat om trent haar ledental, haar fmancieelen toestand, enz. Terwijl de vereeniging «Zuigelingenzorg" en de vereeniging «Tehuis voor Schoolgaande Kinderen" een rekening hebben overgelegd en aan het Leidsche Volkshuis een nadere toelichting is gevraagd omtrent een en ander, vinden wij omtrent deze vereeniging «de Leidsche Padvinders" geen enkel gegeven. Neemt het ledental toe? Hoe staat het met de financiën? Die vragen doen zich hier op. Hebben wij hier misschien te maken met een zwakke vereeniging die bij de gemeente steun zoekt om zich op de been te houden? Alvorens aan deze vereeniging steun verleend werd, zou ik eens willen ver nemen hoe het met haar gesteld is. De heer Sijtsma. M. d. V. Ik heb mij afgevraagd of het wel goed is, dat wij dezen steun verleenen. Ik weet wel, dat het niet veel beteekent een zaal vrij te geven, maar, waar wij bij punt XII der agenda getracht hebben meer geld van een gymnastiek- en andere vereenigingen te krijgen voor bet gebruik van een gemeentelokaal, lijkt het mij niet wenschelijk aan een andere vereeniging bijzondere voordeelen te verleenen. Ik laat daar of men voor de padvinders sympathie gevoelt: sommigen zijn er erg voor geporteerd, anderen zien er in een aankweeken van het militairisme, dat tegenwoordig toch niet meer zoo bijzonder in de gunst staat. De jonge menschen, die zich in de gymnastieklokalen oefenen, zijn ook meestal jongens uit het volk, voor wie die lichaamsoefeningen even eens noodig zijn. En zij zullen in het vervolg meer moeten gaan betalen, terwijl wij hier een andere vereeniging, waar van wij nog niet eens weten hoeveel leden zij telt en wat zij in dat lokaal zal gaan doen, weer een gratis zaal zullen geven. Ik vind het heel vriendelijk, maar ik geloof, dat wij daarmede inconsequent zouden handelen. Ik acht het dus beter dit verzoek af te wijzen. Laat die vereeniging vragen om een zaal tegen dezelfde vergoeding als waarvoor de andere ver eenigingen een zaal in gebruik hebben. Dan kunnen wij dit verzoek overwegen. De heer van der Pot. M. d. V. Ik zou dit alleen willen opmerken, dat er niet wordt gevraagd om het tekort der kosten te gaan suppleeren, in welk geval er reden bestond om eene motiveering van het tekort te vragen. Het is er hier alleen maar om te doen om de vereeniging in staat te stellen meer jongens uit de volksklasse tot zich te trekken, die thans niet in staat zijn te zorgen voor hun uniform, terwijl de andere padvinders die toch niet voor hunne rekening kunnen nerhen. Op die overweging is gegrond het verzoek om fmancieelen steun. Nu gaan Burgemeester en Wethouders niet zoo ver, dat zij voorstellen subsidie te geven aan die vereeniging, maar zij willen haar ter wille zijn door eene zaal gratis beschikbaar te stellen. Daarmede wordt getoond, dat wij deze vereeniging sympathiek gezind zijn. Men doet verkeerd hier te gaan spreken van militairisme. Het hoofddoel van de padvinderij is lichamelijke ontwikkeling. Al hopen wij dat de tijd van het militairisme spoedig voorbij zal zijn, toch zal een goede lichamelijke verzorging de zorg der Overheid blijven. Als blijk van sympathie voor wat de padvinders beoogen lijkt mij het voorstel van Burgemeester en Wethouders in den vorm, waarin het is gedaan, alleszins op zijn plaats. De heer Pera. M. d, V. Bij mij is de vraag gerezen, op welke wijze worden door dit voorstel eenvoudige jongens gebaat.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1918 | | pagina 14