DONDERDAG 47 OCTOBER 4918. 244 verstandigst zullen doen deze verordening aan te nemen, de zaak goed te overdenken en dan bij de behandeling van de begrooting een motie in te dienen, waarin de wenschelijk- heid van een scheiding wordt uitgesproken. Burgemeester en Wethouders kunnen met zulk een motie dan meegaan of haar bestrijden en de Raad kan haar aannemen of verwerpen. Wordt zij aangenomen, dan kunnen alle verordeningen daar mede in overeenstemming worden gebracht. Over de kwestie van den Ingenieur kan thans wellicht beslist worden ofschoon ik dit niet wenschelijk acht, maar de vraag van de scheiding is een principieele vraag. Als deze verordening wordt aange nomen, kunnen wij overgaan tot benoemen en tot het toe kennen van periodieke verhoogingen en alles wat daarmede annex is. De heer Mulder zegt, dat, als de Raad deze verordening nu laat passeeren, ik mij later daarop zal kunnen beroepen. De heer Mulder meent het natuurlijk goed, want hij is een goedaardig man. Toch doet het mij genoegen, dat hij het gereleveerd heeft, want nu zullen Burgemeester en Wet houders hem later niet kunnen tegenvoeren»gij hebt inder tijd gezwegen en dus zijt gij met het principe medegegaan". Door het medegaan met deze verordening is dat niet erkend; dit is een kwestie, die principieel moet worden uitgevochten. Het gaat nu niet om een principieele kwestie, maar om een kwestie van praktijk. Het komt eenvoudig hierop neer. Wij stellen voor, de oude verordening in te trekken en deze nieuwe vast te stellen, waardoor de bestaande toestand ge handhaafd wordt met invoering van enkele verbeteringen. Mocht bij de algemeene beschouwingen over de begrooting een motie betreffende de scheiding worden voorgesteld en later aangenomen, dan is het geen moeite binnen een paar maanden de noodige veranderingen in de verordeningen aan te brengen. De zaken kunnen dan geregeld voortgang hebben. De heer Sijtsma. Dat kan nu ook De Voorzitter. Neen, er is geen traktement uitgetrokken voor een Directeur der Gemeentereiniging. Ik begrijp niet wat de heeren er tegen hebben. Ik laat hen volkomen vrij. Ik zeg: doet bij de algemeene beschouwingen over de begroo ting een uitspraak dan kunnen de verordeningen er mede in overeenstemming worden gebracht. De heer Fokker. M. d. V. U zegt: de man hangt in de lucht, want hij krijgt geen traktement. Maar dat kan wor den vastgesteld. Weten wij op het oogenblik nog van welke ambtenaren wij formeel in bet begin der zitting het trakte ment hebben vastgesteld Naar die voorstellen heeft om zoo te zeggen niemand geluisterd. Wij kunnen derhalve evengoed thans bepalen, welk traktement de Directeur der Gemeente- Reiniging zal ontvangen. De Voorzitter. Dat is zoo maar niet uit te maken, daar naar zal eerst eens moeten worden geïnformeerd. Wij kunnen toch maar niet zoo in eens gaan zeggen»wij zullen den Directeur zooveel traktement geven". Dat gaat toch niet. De heer Pera. M. d. V. U doet het voorkomen, of de quaestie van eene scheiding van deze twee bedrijven iets geheel nieuws is, dat thans ter tafel wordt gebracht. Ik merk evenwel op, dat in de Ingekomen Stukken deze zaak door Burgemeester en Wethouders tamelijk breedvoerig wordt be sproken. Deze zaak heeft dus voor Burgemeester en Wet houders wel degelijk een punt van overweging uitgemaakt en zij hebben hiertegenover dan ook een eigen standpunt ingenomen. Wij als Raadsleden hebben hierover eveneens nagedacht. Daarom komt het mij voor, dat thans het oogen blik gekomen is om te beslissen of deze twee functies met elkander vereenigd zullen blijven of gescheiden zullen worden. In verband met de opmerking van den heer Mulder meen ik, dat er alle reden is om deze twee functies te scheiden. De Voorzitter. Ik ben het volkomen met den heer Pera eens, dat de Raad de bevoegdheid heeft de formatie te ver anderen, maar wat heeft den heer Pera belemmerd om b.v. Maandag bij Burgemeester en Wethouders een amendement in te dienen? In dat geval hadden wij de zaak kunnen overwegen en voor kunnen stellen de behandeling der ver ordening uit te stellen. Ik zie niet in, waarom de heeren vóór de begrooting niet bij elkander zouden kunnen komen om deze zaak te bespreken. Bij de begrooting zou dan eene motie kunnen worden ingediend om deze wijziging aan te brengen, dan konden alle mogelijke hiermede in verband staande verordeningen gewijzigd worden. De heeren moeten het evenwel zelf weten, ik zal thans het amendement van den heer de Lange in stemming brengen. De beraadslaging wordt gesloten en het amendement van den heer de Lange wordt in stemming gebracht en aan genomen met 13 tegen 12 stemmen. Vóór stemmen de heeren Wilmer, Jaeger, Sijtsma, de Lange, A. Mulder, Oostdam, J. P. Mulder, Eerdmans, Pera, Boot, Huurman, van Tol en van Romburgh. Tegen stemmen de heeren Reimeringer, Zwiers, Knappert, Bots, van der Pot, van der Lip, Fokker, Sasse, van der Eist, Briët, Timp en floogenboom. De Voorzitter. Ik zal thans het amendement van den heer A. Mulder in stemming brengen. De heer Briët. M. d. V. Ik zal tegenstemmen ofschoon ik vóór de zaak ben, maar ik vrees zeer veel moeielijkheden in verband met de salarisregeling, omdat daarop geen traktement voor den Directeur van de Reiniging is vastgesteld en deze verordening zal geacht worden in werking te zijn getreden op 1 April 1918. Uit mijn tegenstemmen wil ik derhalve niet afgeleid hebben, dat ik tegen de zaak ben. Het amendement van den heer A. Mulder wordt in stem ming gebracht en met lö tegen 9 stemmen aangenomen. Vóór stemmen de heeren Jaeger, Sijtsma, de Lange, A. Mul der, Oostdam, Zwiers, Knappert, J. P. Mulder, Eerdmans, Fokker, Sasse, Pera, Boot, Huurman, van Tol en van Romburgh. Tegen stemmen de heeren Wilmer, Reimeringer, Bots, van der Pot, van der Lip, van der Eist, Briët, Timp en Hoogenboom. Het aldus gewijzigd artikel 1 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel 2, 2e afdeeling, luidende: »Aan het bureau der Gemeentelijke Reiniging zijn verbonden de navolgende vaste ambtenaren: een adjunct-Directeur, een opzichter, hoofdzakelijk voor den ontsmettingsdienst, twee opzichters voor de wijkbediening, een boekhouder, administratief personeel in den rang van hulpklerk en klerk 2e klasse, al naar de behoefte." De heer Fokker. M. d. V. Na de beslissing, gevallen bij art. 1, krijgen wij een Gemeentelijke Reiniging, aan het hoofd waarvan alleen staat een adjunct-Directeur. Dat lijkt mij weinig elegant. De Voorzitter. Mij ook. De heer Fokker. Zijn Burgemeester en Wethouders te rade gegaan om art.2 te wijzigen of wenschen zij het zoo te laten? De Voorzitter. Dat moeten de heeren voorstellen, die het amendement op artikel 1 hebben voorgesteld. De heer A. Mulder. M. d. V. Nu mijn amendement op art. 1 is aangenomen acht ik het 't beste in art. 2 een wijziging aan te brengen. Ik stel daarom voor in art. 2 te lezen in den derden regel in plaats van »een adjunct-Directeur" »een Directeur". De Voorzitter. Ik ontvang het volgend amendement van den heer A. Mulder: »Ondergeteekeude heeft de eer den Raad voor te stellen in de 2e afd., art. 2, te lezen: »Aan het bureau der Gemeente- Reiniging zijn verbonden de navolgende vaste ambtenaren: een Directeur enz."." De Voorzitter. Dat lijkt mij een logisch gevolg van het besluit, dat zooeven gevallen is. Burgemeester en Wethouders nemen dat amendement over. De heer Fokker. M. d. V. Ik heb geen bezwaar tegen die wijziging en ook Burgemeester en Wethouders schijnen er geen bezwaar tegen te hebben, maar de tegenwoordige adjunct- Directeur, de heer de Koning, hangt in de lucht, als deze verordening wordt aangenomen. De heer de Koning is benoemd tot Directeur en de verordening kent geen adjunct-Directeur. Nu kan men dat letterzifterij of letterknechterij noemen, maar ik denk ook aan het belang van dien ambtenaar en vraag mij af in hoeverre dat kan worden geschaad met het oog op zijn traktement en zijn aanspraken op pensioen. Als hij straks bij den ontvanger komt om zijn salaris, staat hij dan op de betaalsrol? Die ambtenaar bestaat niet meer. Wij kunnen art. 2 wel aannemen, maar welke zijn de gevolgen voor dien ambtenaar? Burgemeester en Wethouders ontraden de aan-

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1918 | | pagina 13