240 DONDERDAG 17 OCTOBER 1918. toch op, stel. niet uit en laten wij werken, de Wethouder dit punt wil aanhouden, gij U de haren uit het hoofd trekt over zoo'n voorstel. De heer van der Pot. M. d. V. De heer Fokker vergeet één ding, dat aan zijn verwijt tegenover mij vrijwel alle kracht ontneemt. Hier wordt voorgesteld de handhaving van den bestaanden toestand. Wanneer het hier een nieuw voor stel gold, was zijne aanmerking juist, dat wij dit niet ampel hadden besproken, maar waar blijft wat bestaat, daar kan hij Burgemeester en Wethouders niet verwijten hierover niet breedvoerig te hebben gediscussieerd. Ik geloof daarom niet, dat er iets in te brengen is tegen mijn voorstel om dit amendement nog nader onder de oogen te zien, en daarom blijf ik bij mijn opinie, dat het ver standig zou zijn om de argumenten vóór en tegen, nu er argumenten tegen door den Raad naar voren zijn gebracht, nog eens rustig in raadkamer, zooals de heer Fokker dat noemt, te overwegen. De heer Fokker. M. d. Y. Mag ik den heer van der Pot antwoorden, dat het college van Burgemeester en Wethou ders toch werkelijk niet verbaasd behoeft te zijn, dat deze kwestie hier zno scherp wordt gesteld. Uit het ingekomen stuk blijkt, dat Burgemeester en Wethouders deze zaak heb ben overwogen en dat zij wisten, dat in de Commissie van Fabricage over deze zaak was gediscussieerd en deze er anders over dacht dan de Directeur van Gemeentewerken. Wanneer Burgemeester en Wethouders bij verschil van meening tus- schen den Directeur van Gemeentewerken en de Commissie van Fabricage over een zoo belangrijk punt als de vraag wie de opperleiding van de Gemeentelijke Reiniging in han den zal hebben, die zaak alleen summier hebben behandeld en nu voorstellen de zaak te laten zooals zij is, behoeven zij zich er niet over te verbazen, dat de Raad er anders over denkend ook een andere beslissing neemt. Vonden Burgemees ter en Wethouders deze aangelegenheid van zooveel gewicht, dan hadden zij de zaak meer au fond moeten behandelen. Hetgeen de heer van der Pot zegt snijdt dus geen hout en heeft in geenen deele mijn instemming. De Voorzitter. De debatten over deze verordening hebben mij grootelfjks verbaasd, want, zooals de Wethouder van der Pot heeft gezegd, is dit voorstel alleen gedaan als de heeren de toelichting niet summier, doch ernstig hebben gelezen, zullen zij dat hebben gezien om mogelijk te maken de toekenning 'van de salarisverhoogingen en de indeeling van de ambtenaren. Er is niet aan gedacht iets te veranderen aan het systeem; hoogstens is er sprake van een verandering van den titel van «Inspecteur" in dien van «Directeur" en van den titel van «bouwkundig ambtenaar" in dien van «bouw kundig Hoofdambtenaar", maar overigens is de strekking alleen de toekenning van de periodieke traktementsverboogirigen en de indeeling der ambtenaren mogelijk te maken. Alleen wat betreft de wijze van benoeming van de ambte naren dit wil ik aan den geachten heer Fokker zeggen is niet een geheel nieuw systeem, doch een deugdelijk systeem voorgesteld in de alinea's 2, 3 en 4 van artikel 5. Ik geef toe, dat de vraag of de Reiniging van de Gemeente werken moet worden gescheiden een hoogst belangrijke zaak is, maar die is vandaag niet aan de orde. Ik zou zeggen: Heeren! neemt deze verordening aan, dan kunnen de ambte naren, die daarvoor in aanmerking komen, verhoogingen krijgen en dan kunt gij bij de behandeling van de begrooting een motie voorstellen, waarbij de wenschelijkheid wordt uit gesproken een scheiding te maken tusschen Reiniging en Gemeentewerken, terwijl Burgemeester en Wethouders daar over dan een praeadvies kunnen uitbrengen. Dit voorstel is een logisch gevolg van de salarisregeling Wat dien Ingenieur betreft, zegt de heer de Lange, dat de Directeur van Gemeentewerken dien ambtenaar overbodig acht. Dat is absoluut niet waar. De Directeur zegt alleen, dat hij een Ingenieur wil hebben voor voorkomende gevallen, niet voor goed. Nu is op eens de Directeur van Gemeentewerken degene, bij wien men zweert. De heer A. Mulder zegt daaren tegen: de Directeur zegt, dat hij baas moet blijven over de Reiniging, maar wat die Directeur zegt doet er niets toe. Burgemeester en Wethouders beoordeelen deze zaak zelf standig en geven in overweging haar te behouden zooals zij thans loopt. Wil de Raad een splitsing, laten wij daarover dan later spreken, maar dit voorstel hangt samen met de salarisregeling, terwijl alleen wordt afgeschaft de benoeming van zeer enkele ambtenaren door den Raad. Ik vind het eene zeer gewichtige quaestie of de Reiniging een afzonderlijke tak van dienst zal uitmaken. Dit kan echter altijd nog gebeuren. De thans aan den Raad voorgestelde regeling moet evenwel in verband met de periodieke verhoo gingen doorgang hebben. Ik zie niet in, waarom wij dit punt zouden moeten gaan aanhouden. Deze zaak wordt er niet slechter door, wanneer het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen. De Ingenieur staat in de verordening, blijft er in staan. Wat hindert dat? bij de be handeling der begrooting kan men eene motie indienen, om dien post te schrappen. Ik zou er werkelijk op aandringen met dit punt op te schieten. De heer A. Mulder. M. d. V. Ik sta verbaasd over de zeer knappe en handige wijze, waarop gij deze zaak behandelt. Wanneer wij deze zaak stil hadden laten passeeren en de verordening zoo hadden aangenomen, dan zou U later en met recht zeggenwaarom zijt gij er toen niet mede ge komen, toen de verordening behandeld is geworden. Dat geeft nu maar weer werk. Zoo blijft U tusschen de klippen doorzeilen. Ik vraag: wat voor beteekenis heeft mijn voorstel ten opzichte van de salarisrege ling? Het is louter een quaestie van titels. Ik bedoel niet om ver andering te brengen in de salarisregeling. Wanneer de onder directeur krijgt den titel van Directeur der Gemeente Reiniging, houdt dit volstrekt niet in, dat hij momenteel eene verhoo ging van salaris moet hebben. Bij de begrooting kan hier over gesproken worden. Het is eene doodeenvoudige zaak, die thans minder werk geeft, dan wanneer wij er later op moeten terugkomen. De quaestie is thans aan de orde en kan nu gemakkelijk geregeld worden, Burgemeester en Wet houders zeggenwij hebben den Directeur hierover niet ge hoord. Maar deze is er natuurlijk tegen. Dat verzeker ik U. Dit is in de Commissie van Fabricage duidelijk gebleken. Omdat de heer Driessen deze regeling heel mooi vindt, is dit voor mij nog geen reden de regeling zoo te laten als zij is. Dit neemt evenwel niet weg, dat ik het niet onverstandig zou vinden wanneer Burgemeester en Wethouders deze zaak nog eens zouden willen overwegen, al geloof ik niet, dat het noodig is. Ik geloof, dat deze zaak thans best kan worden afgedaan. De heer van der Pot. M. d. V. Dit alles neemt niet weg dat de argumenten van den Directeur bij Burgemeester en Wethouders en den Raad op het oogenblik niet voldoende bekend zijn. Achteraf beschouwd, geloof ik, dat deze weg de beste is. U hebt vanmiddag gezegd, dat binnenkort een wijzi ging van de salarisregeling zal worden voorgesteld, dan kan tevens over deze quaestie worden beslist, omdat, wanneer ik mij niet zeer vergis, de salarisregeling van den Directeur deze is, dat in een noot bij zijn salaris als Directeur van Gemeente werken staat, dat daarin begrepen is f 500 voor, zijne directie van den reinigingsdienst. Door het schrappen van deze noot zou men tot eene zelfde beslissing kunnen komen, als waarop door den heer Mulder thans wordt aangedrongen. Dan is ook de gelegenheid geboden aan Burgemeester en Wethouders om dit voorstel nader te over wegen. Ik zou er daarom voor zijn, dat de heer Mulder op dit oogenblik zijn amendement introk en het voorstel van Burgemeester en Wethouders ongewijzigd werd aangenomen of dat anders het amendement van den heer Mulder werd ver worpen. Wellicht, dat dan reeds in de volgende zitting hier over kan worden beslist. De heer de Lange. M. d. V. U heeft gezegd, dat U niet begrijpt, dat over deze quaestie gediscussieerd wordt, daar Burgemeester en Wethouders niets anders voorstellen dan te consolideeren den bestaanden toestand, maar ik geloof, dat het nu wel de tijd van spreken is wij leven reeds twee jaren in een overgangstoestand over de vraag: hoe zullen heeten en welke zal de positie wezen van de tusschenschakels tusschen den Directeur en den hoofdopzichter. In dien over gangstoestand kan nu eene beslissing worden genomen. De Directeur zegt, dat de heer Margadant zijn rechterhand is en hem kan vervangen. Hij zegt: ik stel mij voor, dat de formatie aldus zal wezen: Directeur, adjunct-Directeur dat is de heer Margadant en hoofdopzichter. Burgemeester en Wethouders daarentegen stellen voor de formatie aldus te doen zijn: Directeur, Ingenieur, Bouwkundig Hoofdambte naar en hoofdopzichter. Nu vraag ik, waarom wij als Raad aan den Directeur van Gemeentewerken meer personeel zullen geven dan hij noodig acht. Komt er buitengewoon werk, waarvoor een aparte Ingenieur noodig is, dan kan deze daar voor worden benoemd, maar hij behoeft niet in de vaste for matie te worden opgenomen, want anders komen wij in de verleiding hem ook te benoemen als hij niet noodig is en werk voor hem te zoeken, als er niet voldoende werk is. De Voorzitter. Dien ambtenaar brengen wij niet in de vaste formatie; die staat er in. De heer de Lange. Dan kunnen wij hem er uithalen. De Voorzitter. Wij willen niets anders dan den bestaanden toestand consolideeren en nu geloof ik, dat de heeren het

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1918 | | pagina 12