DONDERDAG 17 OCTOBER 1918. 239 een bouwkundig Hoofdambtenaar, een hoofdopzichter, een opzichter, hoofdzakelijk voor de gemeente gebouwen, een opzichter, hoofdzakelijk voor bruggen, waterwerken en wegen, een opzichter, hoofdzakelijk voor de bestratingen, een opzichter voor de plantsoenen, een opzichter in algemeenen dienst, een boekhouder, een administratief ambtenaar, een bewaarder der Stadstimmerwerf. Bovendien zijn aan het Bureau verbonden technische amb tenaren in den rang van adjunct-technisch ambtenaar tot én met technisch ambtenaar le klasse, en administratief perso neel in den rang van hulpklerk tot en met klerk le klasse, al naar de behoefte." De heer de Lange. M. d. V. Toen ik in 1903 Leiden ver liet, stond de hiërarchische ladder aldus: Directeur, hoofd opzichter en dan de opzichters. Tusschen mijn vertrek en wederkomst is die hiërarchische ladder zeer veranderd en is ge worden eerst Directeur, Ingenieur-plaatsvervangend Directeur, hoofdopzichter. In 1916 is de Ingenieur-plaatsvervangend Di recteur vertrokken en is de vacature, toen ontstaan, tot op heden nog niet vervuld. In Mei 1917 is in de plaats van den vertrokken Ingenieur-plaatsvervangend Directeur aangesteld een bouwkundig ambtenaar en toen is de hiërarchische ladder aldus geworden: Directeur, Ingenieur, bouwkundig ambtenaar, hoofdopzichter. De vacature van Ingenieur is tot heden blijven bestaan, zoodat de ladder practisch is: Directeur, bouwkundig ambtenaar, hoofdopzichter. Nu komen Burgemeester en Wethouders in de begrooting van 1918 zoowel als in die van 1919 met het voorstel om het salaris van den Ingenieur toch uit te trekken, terwijl in de praktijk de bouwkundige ambtenaar den Ingenieur vervangt reeds sedert 1-| jaar en tot mijn groot genoegen zoo vervangt dat de Directeur van Gemeentewerken in zijn missive, die ter inzage gelegen heeft, dat hij met den thans feitelijk be- staanden toestand tevreden is. De eenige wijziging, die de Directeur noodig acht, is den titel van bouwkundig ambtenaar te doen vervangen door dien van adjunct-directeur van Ge meentewerken. De Directeur stelt zich blijkbaar op het standpunt: ik heb in de formatie genoeg aan den ambtenaar, dien ik thans heb. Ik heb dit met bijzonder veel genoegen gelezen. Waar de chef van het departement zegtik heb ambtenaren genoeg, daar ligt het allerminst op den weg van den Raad, om nog een ambtenaar meer op het papier te behouden. Dat geeft mij vrijmoedigheid om aan den Raad voor te stellen in de formatie, zooals die genoemd in art. 1, te laten vervallen de woorden: «een Ingenieur". Ik meen dit voorstel voldoende te hebben toegelicht. Wij komen dan in de lijn van den Directeur. Ik heb tevens het genoegen aan mijn zijde te hebben de Commissie van Fabri cage, welke in haar advies, dat ter inzage heeft gelegen, ge zegd heeft het op dit punt met den Directeur eens te zijn. De Voorzitter. Ik heb het volgende voorstel van den heer de Lange ontvangen: »Ondergeteekende heeft de eer den Raad voor te stellen in artikel 1 te laten vervallen de woorden »een ingenieur"." Wordt het amendement voldoende ondersteund? Het amendement van den heer de Lange wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraad slaging uit. De heer A. Mulder. M. d. V. Ik stel voor in art. 1, derde regel te lezen»een Directeur", zonder meer. De woorden »tevens belast met het beheer over de Gemeentelijke Reini ging" vervallen dus. De Voorzitter. Ik ontvang het volgende amendement van den heer A. Mulder: »Ondergeteekende heeft de eer den Raad voor te stellen in art. I te lezen »een Directeur", zonder meer." Wordt dit amendement voldoende ondersteund? Het amendement van den heer A. Mulder wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraad slaging uit. De heer Hoogenboom. M. d. V. Ik wensch een enkele op merking te maken over het amendement van den heer de Lange. Het feit, dat op dit oogenblik de gang van zaken bij Gemeentewerken behoorlijk is ondanks de afwezigheid van een Ingenieur, spruit voort uit de omstandigheid, dat er thans minder werken in uitvoering zijn dan vroeger het geval was. De vacature is ook ontstaan in dezen oorlogstijd. De bedoeling is geweest die vacature voorloopig onvervuld te laten, omdat de Directeur voorloopig geen behoefte had aan de hulp van een Ingenieur; maar dat neemt niet weg, dat die behoefte zich binnenkort weer kan voordoen, en dan zouden wij in een impasse geraken, indien wij dan geen Ingenieur konden benoemen tengevolge van het feit, dat die titularis uit de formatie was geschrapt. Ik zou daarom in overweging willen geven het amende ment van den heer de Lange niet aan te nemen en de zaak te laten, zooals die door Burgemeester en Wethouders wordt voorgesteld, wat niet in zich sluit, dat direct een nieuwe Ingenieur zal worden benoemd. De mogelijkheid moet echter blijven bestaan, dat men een dergelijken titularis kan benoe men, als de behoefte daaraan blijkt. Den heer de Lange. M. d. V. Ik kan naar aanleiding van het gesprokene door den heer Hoogenboom nog dit mede- deelen, dat de Directeur zich de formatie aldus had gedacht: Directeur, adjunct-Directeur, hoofdopzichter; zoodat de Di recteur beslist niet twee personen noodig acht tusschen zich zelf en den hoofopzichter. Ik ga in zooverre mede met Burgemeester en Wethouders, dat ook ik niet spreek van een adjunct-Directeur, maar van een bouwkundig hoofdamb tenaar, omdat ik het rationeel acht, dat de vervanging op verschillende wijzen kan worden geregeld. Wat echter het aantal personen betreft tusschen den Directeur en den hoofd opzichter is de Directeur het met mij eens. Hij rept er niet van, dat dit alleen voor den oorlogstijd zou gelden; alleen aan het einde van zijn schrijven merkt hij op: »Het blijft mogelijk dat zelfs tegelijk met den tegenwoordigen bouw-- kundigen ambtenaar de benoeming van een ingenieur ge- wenscht is voor de voorbereiding of uitvoering van belang rijke werken. In dit geval zal die ingenieur een zeer bepaalde opdracht ontvangen, geheel los van het normale beheer der gemeentewerken waarmede hij weinig bemoeienis zal hebben." Dat is geheel iets anders dan de vaste formatie uitbreiden. Mijn bezwaar is, dat wij de vaste formatie grooter maken dan de Directeur noodig acht. Wien kunnen wij beter hebben tot adviseur dan hem. Het zal derhalve het beste zijn ons aan zijn voorstel te houden. De heer van der Pot. M. d. V. Wat het amendement van den heer de Lange betreft, sluit ik mij geheel aan bij het geen den heer Hoogenboom daarover heeft gezegd. De Raad zou mijns inziens onverstandig doen, wanneer hij zich de mogelijkheid ontnam om bij verandering van tijdsomstandig heden en behoeften een Ingenieur te benoemen. Daarover behoef ik niets meer te zeggen. Tegenover het amendement van den heer Mulder sta ik moeilijker. Ik kan niet zeggen, dat deze zaak in het geheel niet besproken is in het college van Burgemeester en Wethouders, maar dan toch zeer sum mier. Ik zou er daarom wel prijs opstellen de klemmende argumenten van den heer Mulder wat nader onder de oogen te kunnen zien. Het zou toch kunnen, dat de Directeur van Gemeentewerken voor het behoud van den tegenwoordigen toestand argumenten zou kunnen aanhalen, die wij thans niet kennen. Wanneer wij thans het voorstel van den heer Mulder mochten aannemen, zouden wij deze vernemen, terwijl eraan de zaak niets meer zou zijn te veranderen. Ik zou er daarom prijs op stellen deze verordening aan te houden, ten einde dit punt te kunnen bezien, speciaal in verband met het voorstel van den heer Mulder. De heer Fokker. M. d. V. Ik ben buitengewoon verbaasd over wat de heer van der Pot zegt dat de Directeur misschien argumenten in petto zou hebben gehouden, waarom hij hem eerst nog zou willen hooren. Dit lijkt mij het paard achter den wagen spannen. Wanneer de Directeur zoo gaarne, na tuurlijk in het belang der gemeente, den reinigingsdienst houdt onder zijne directie, dan had hij dit te voren met klem van redenen moeten uiteen zetten aan Burgemeester en Wet houders en de Commissie van Fabricage. Ik vind het onge motiveerd om na de klemmende argumenten van den heer Mulder te gaan vragen wat voor argumenten de Directeur hier nu nog tegenover zou kunnen stellen. Dat Burgemeester en Wethouders deze zaak zeer summier hebben behandeld, verbaast mij wel eenigszins. Ik dacht juist, dat Burgemeester en Wethouders deze zaak zeer ernstig zouden hebben onder zocht. Nu de zaak evenwel zoo staat en de heer Mulder deze zaak wel ernstig heeft onderzocht en komt met klemmende argumenten, nu acht ik het niet noodig den Directeur eerst weer te doen hooren. Wanneer Burgemeester en Wethouders willen beraden, welke houding zij tegenover het amendement van den heer Mulder wenschen in te nemen, laten zij dan de vergadering schorsen en laten Burgemeester en Wet houders zich dan in raadskamer terugtrekken om daarna in de vergadering te komen met hun besluit. Ik kan mij levendig voorstellen, dat, waar U ons altijd aanspoort: menschen schiet

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1918 | | pagina 11