218
DONDERDAG 26 SEPTEMBER 1918.
de aanmerking gemaakt is, dat er in vergelijking met Am
sterdam hier minder werd gegeven is hetgeen in de ver
schillende gemeenten wordt gedistribueerd ongeveer hetzelfde
althans hier niet minder dan elders. Als ik van een artikel
3ons in 4 weken heb te verdeelen, dan kan ik de eerste
week 2 ons geven en de drie overige weken telkens een
ons, maar ik kan de verdeeling ook aldus doen: ons,
ons, 1 ons err ons. Het kan dus voorkomen, dat men
in een kleine periode in de eene plaats veel meer geeft dan
in de andere, maar over den geheelen tijd van vier weken
verdeeld, is de gedistribueerde hoeveelheid dezelfde. Toen
het onlangs spaak liep met onze aardappelen, is de zaak
toch in orde gekomen, omdat wij nog iets anders in voorraad
hadden, maar, wanneer alles direct wordt opgegeten, heeft
men niets, als de artikelen niet op tijd aankomen.
Men krijgt hier ter stede inderdaad niets minder dan elders,
maar tusschen den Haag en Leiden bestaat dit verschil, dat
in den Haag reeds bons worden uitgegeven zonder dat de
artikelen er zijn. Men annonceert daar wel eens een bon
voor aardappelen of gort zonder dat die artikelen in de win
kels aanwezig zijn. Hier ter stede is nooit een bon geannon
ceerd voordat de desbetreffende artikelen bij de winkeliers
waren. Dat maakt een groot verschil. In andere plaatsen,
waar ik familie heb wonen, hoor ik ook wel eens zeggen: de
bons staan in de courant, maar men kan er niets op krijgen.
Dat zijn dingen, welke den toestand in een gemeente gun
stiger kunnen doen schijnen dan in' de andere, terwijl het
in werkelijkheid niet zoo is. Als men in den Haag komt,
hoort men weer van de menschen, dat het in Leiden beter is.
Zooals ik zoo dikwijls heb gezegd, het is zoo jammer, dat
ons land niet gesplitst kan worden in vèrschillende categorieën
van gemeenten. In de groote steden moet alles worden inge
voerd, wat in andere plaatsen niet het geval is.
De heer Fokker. M. d V. Ik dank U zeer voor Uwe
inlichting. Wat tTwe laatste opmerking betreft, zou ik willen
vragen, of het niet ligt op den weg van Burgemeester en
Wethouders het denkbeeld van de verdeeling van ons land
in verschillende kringen te brengen onder de aandacht van
den Minister. Burgemeester en Wethouders van Amsterdam
hebben een uitvoerigen brief aan den Minister gericht. M.i.
zou het zijn een gaan buiten de bevoegdheid van Burge
meester en Wethouders, wanneer zij hun idee te kennen
gaven aan den Minister.
De Voorzitter. Ik heb dit reeds herhaaldelijk gedaan in
de conferenties, die ik om zooveel tijd heb met de bestuurders
van andere gemeenten en met de voormalige Commissie van
Bijstand, thans met den Directeur van Crisiszaken.
De heer Fokker. Wij hebben thans een anderen Minister.
De Voorzitter. Die weet er ook alles van. Ik wil mijn
voorstel evenwel nog wel eens herhalen, maar misschien is
de uitvoering te moeilijk. Mijns inziens zou eene dergelijke
regeling veel billijker werken, omdat men het persé in de
groote plaatsen niet zoo goed heeft als wanneer men verspreid
woont. Op het platte land heeft ieder een tuin, waarin hij
wat telen kan, waardoor hij bijslag heeft op zijn distributie.
In de groote steden moet men met het gedistribueerde toe
komen. Zooals ik zeg: ik heb er reeds herhaaldelijk over
gesproken, maar met pleizier wil ik het nog eens doen.
Verlangt nog iemand het woord over dit voorstel? Verlangt
iemand hoofdelijke stemming Zoo niet, dan is het aangenomen.
De Voorzitter deelt vervolgens mee:
1*. dat de navolgende pensioenen zijn toegekend:
aan G. Ruyter, eervol ontslagen agent van politie, met
ingang van 16 Maart 1918, een suppletiepensioen van/114.—
aan J. D. Fabel, eervol ontslagen agent van politie, met ingang
van 1 Augustus 1917, een suppletiepensioen ad 86.
aan P. J. Cloos, eervol ontslagen klerk ter Gemeente-
Secretarie, met ingang van 25 Maart 1918, een suppletie
pensioen ad ƒ241.
aan N. de Vogel, wed. C. Bader, in leven gepensionneerd
leeraar in de Gymnastiek bij het Lager Onderwijs, met ingang
van 6 November 1918, een weduwepensioen ad ƒ368.
2°. dat op 25 September j.l. heeft plaats gehad de opneming
van de boeken en kas van den Gemeente-ontvanger, waarvan
proces-verbaal is opgemaakt, dat in de Leeskamer is neder-
gelegd en aan Gedep. Staten medegedeeld
3°. dat in de Commissie, bedoeld in art. 22 van het Werk
liedenreglement zijn benoemd
door Burgemeester en Wethouders
tot leden: A. M. Touw en J. Bots;
tot plaatsverv. leden: W. C. Mulder en Ed. Udo;
bij de op i8 September j.l gehouden verkiezing:
tot leden: J. J. Limburg en A Segaar;
tot plaatsverv. leden: P. Loekenbach en J. van der Hoeven.
Ten slotte stelt de Voorzitter voor:
a. om de jaarwedde van den nieuw benoemden leeraar in
de oude talen aan het Gymnasium, Dr. D. E. Bosselaar en
van de nieuw benoemde leeraren in de Engelsche taal en
letterkunde en in de geschiedenis aan de Hoogere Burgerschool
voor Jongens, de heeren F. J. Hopman en Dr. D. Brouwer
vast te stellen, resp. op ƒ2600.2600.— en ƒ3000.— en
de pensioensgrondslagen voórloopig te bepalen op dezelfde
bedragen, een en ander gerekend te zijn ingegaan op
1 September 1918;
b. tot toekenning van periodieke traktementsverhoo-
gingen aan:
1°. Mej. H. Pel, leerares in de handwerken aan de Kweekschool
voor onderwijzers en onderwijzeressenen om in verband
daarmede de jaarwedde van deze leerares vast te stellen op
ƒ1200.en den pensioensgrondslag voorloopig te bepalen op
hetzelfde bedrag, een en ander gerekend te zijn ingegaan
op 1 September '1918;
2°. den heer H. J. Hart wijk, leeraar in de algebra en
meetkunde aan de Kweekschool voor onderwijzers en onder
wijzeressen, en om in verband daarmede de jaarwedde van
dezen leeraar vast te stellen op 720.en den pensioens
grondslag voorloopig te bepalen op gelijk bedrag, een en
ander gerekend te zijn ingegaan op 15 September 1918;
3°. den heer Chr. Kok, leeraar in de Engelsche taal en
letterkunde aan het Gymnasium, en om in verband daarmede
en met het oog op het geven van meer lesuren de jaarwedde
van dezen leeraar vast te stellen op ƒ2400.en den pensioens
grondslag voorloopig te bepalen op hetzelfde bedrag, een en
ander gerekend te zijn ingegaan op 1 September 1918;
4". den heer Dr. T. van Lohuizen, tijdelijk leeraar in de
natuurkunde aan het Gymnasium, en om in verband daarmede
diens wedde vast te stellen op f 140.— 's jaars per wekelijksch
lesuur, gerekend te zijn ingegaan op 1 September 1918.
Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt dien
overeenkomstig besloten.
Thans is aan de orde:
I. Benoeming van een Schoolarts.
(Zie Ing. St. No. 241).
De Voorzitter. Mag ik de heeren van der Eist, Hoogenboom,
de Lange en üostdam verzoeken het stembureau te willen
uitmaken?
Benoemd wordt met. 22 stemmen de heer G. Kapsenberg;
1 biljet was in blanco.
II. Benoeming van eene onderwijzeres aan de Meisjesschool
2e klasse.
(Zie Ing. St. No. 231.)
Benoemd wordt met 22 stemmen Mej. H. de Wilde; 1 biljet
was in blanco.
III. Benoeming van eene onderwijzeres aan de school der
derde klasse No. 5.
(Zie Ing. St. No. 232.)
Benoemd wordt met 22 stemmen Mej. H. H. M. Berkeljon
1 biljet was in blanco.
IV. Benoeming van een claviger aan het Gymnasium.
(Zie Ing. St. No. 242.)
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Fokker. M. d. V. Ik heb noch in de voordracht
van Curatoren noch uit het schrijven van Burgemeester en
Wethouders, die deze voordracht hebben ingediend, kunnen
opmaken, dat rekening gehouden is met de billijke aanspra
ken van hen, die in militairen dienst zijn geweest en door
de mobilisatie hunne betrekking zijn kwijt geraakt en die
als zij geschikt zijn in de eerste plaats voor deze betrekking
in aanmerking moeten komen Het is mij niet gebleken, dat
Curatoren hiermede rekening hebben gehouden. Misschien,
dat de Curator hier aanwezig, ons eenige mededeeling zal
kunnen doen. Het zou kunnen, dat er onder de gewezen
militairen geen geschikte sollicitanten zijn geweest, maar ik
acht het toch goed er de aandacht op te vestigen, dat wan
neer er een betrekking is te vergeven, hierop wordt gelet.