170
Zondagarbeid te ontwerpen en zoo spoedig doenlijk deze aan
Uwen Raad ter goedkeuring voor te leggen.
't Welk doende enz.
l)e Ned. Centr. Bond v. Chr. Arb. i.
Bedr. v. Voedings- en Genotmiddelen.
Chr. van Venetiën, Voorz.
A. v. Ark, Secr.
Voor de Alg. Ned. Bond v. Arb. in het Bak
kers-, Chocolade en Suikerbewerkingbedrijf.
L. v. d. Linden, Voorz.
J. G. v. d. Zeeuw, Secr.
R. K. Bond v. Brood, Koek en Suikerbew.
IJ. Schouten, Voorz.
A. van der Aar, Secr.
N°. 251. Leiden, 4 October 1918.
Ook na herhaalde overweging kunnen wij geen vrijheid
vinden U voor te stellen gunstig te beschikken op de ver
schillende bij U ingekomen adressen, inhoudende het verzoek
om aan de gepensionneerde gemeenteambtenaren en hunnè
weduwen- en weezen een bijslag op hun pensioen te verleenen
en een zelfde gedragslijn te volgen met betrekking tot de op
wachtgeld gestelde ambtenaren.
Een rechtsgrond voor het toekennen van een dergelijken
bijslag is hier niet aanwezig.
De gepensionneerden staan tot de gemeente niet meer in
het minste dienstverband. De basis van het pensioen, hetzij
men het uitgesteld loon wil noemen, dan wel als een gedwon
gen levensverzekering beschouwen, moet steeds zijn het loon,
hetgeen men vroeger genoot. Naar dat loon hebben de amb
tenaren hunne pensioensbijdragen betaald en met die bijdra
gen houdt bij de verschillende pensioenfondsen, volgens wis
kundige berekening, het pensioen verband. Een soortgelijk
verband treft men aan bij een gewone levensverzekering of
lijfrente. Ook daar stort men een jaarlijksche premie of een
zeker bedrag, teneinde later de uitkeering of rente deelachtig
te worden. En nu zal toch wel geen enkele verzekering
maatschappij er aan denken, om aan hare verzekerden met
het oog op de tijdsomstandigheden een bijslag op de uitkee
ring te geven. Een en ander geldt ook bij de ambtelijke
pensioenen. Wil men die met het oog op de moeilijke levens
omstandigheden in den tegenwoordigen tijd gaan verhoogen,
dan zou men, om niet in strijd te handelen met het karakter
der pensioenfondsen, dus feitelijk van de gepensionneerden
weder een extra pensioensbijdrage moeten vorderen. En
dat lijkt ons bezwaarlijk en is zeer zeker niet de bedoeling
van adressanten.
Ook uit billijkheidsoogpunt zien wij geen aanleiding,
waarom men juist aan gewezen ambtenaren en hunne wedu
wen en weezen een extraatje in den schoot zou moeten wer
pen. Nog daargelaten, dat verschillende gepensionneerde
ambtenaren behalve hun pensioen nog inkomsten hebben
wegens het waarnemen van de een of andere betrekking,
zoodat zij dus in gunstiger conditie zijn dan vele anderen,
is er o. i. geen enkele reden hen te bevoordeelen boven hunne
medemenschen die, voorzoover zij een klein inkomen hebben,
in deze dure tijden eveneens moeilijk kunnen rondkomen.
Geenszins willen wij ontkennen, dat de mogelijkheid is
uitgesloten, dat het aan verschillende gepensionneerde ambte
naren en hunne weduwen en weezen moeite kost, indien zij
geen andere inkomsten hebben, van hun pensioen behoorlijk
te leven. Doch in die zelfde omstandigheid verkeeren, gelijk ge
zegd, vele anderen, die eveneens slechts een laag inkomen heb
ben. Hebben b.v. velen, die van een kleine uitkeering van een
verzekeringmaatschappij moeten leven, het thans niet even
zeer dikwijls hard te verantwoorden? Zou men consequent
zijnde die medemenschen dan niet eveneens in het genot
van een duurtebijslag moeten stellen, in plaats van alleen
een bepaalde categorie van personen zonder eenigen rechts
grond te bevoordeelen? Hieraan wordt echter niet gedacht,
doch is het dan verantwoord, aan de gepensionneerden een
bijslag op hun pensioen toe te kennen ten laste van hunne
belasting betalende medeburgers? Wij kunnen het billijke
hiervan niet inzien en moeten U dus ook uit billijkheidsoog
punt ten zeerste ontraden aan het verlangen van adressanten
te voldoen.
Op grond van een en ander geven wij U derhalve in
overweging op de verschillende adressen afwijzend te be
schikken.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
N°. 252. Leiden, 5 October 1918.
De heer P. Vogelzang verzoekt bij nevensgaand schrijven
eervol ontslag uit zijne betrekking van onderwijzer aan de
openbare school der 3e klasse, No. 3, alhier.
Aangezien tegen inwilliging van dat verzoek bij ons geener
lei bedenking bestaat, geven wij U in overweging aan den
heer P. Vogelzang, op zijn verzoek, eervol ontslag uit zijne
hierboven bedoelde betrekking te verleenen en dat ontslag
te doen ingaan op 1 December 1918.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Wetb. van Leiden.
Leiden, 28 September 1918.
Aan de Raad der gemeente Leiden
verzoekt beleefd, Ondergetekende, P. Vogelzang, onder
wijzer aan de O. L. S. der 111e klasse, No. 3 alhier, hem
met ingang van de le Desember e. k. eervol ontslag te ver
lenen uit z'n bovengenoemde betrekking (wegens benoeming
te Hilversum).
't Welk doende,
Haarlemmerstr. 237a. P. Vogelzang.
N°. 253. Leiden, 5 October 1918.
Tegen inwilliging van nevensgaand verzoek van Mej. J. M.
H. Voigt, leerares aan de Hoogere Burgerschool voor Meisjes
alhier, bestaat bij de Commissie van Toezicht op het Middel
baar Onderwijs zoo min als bij ons College bezwaar.
Ingevolge artikel 10 der verordening van den 23en Sep
tember 1915 (Gemeenteblad No. 17), geven wij U mitsdien
in overweging aan Mej. Voigt tot wederopzeggens toestemming
te verleenen om onderwijs te geven aan de 2e Hoogere Burger
school voor Meisjes, te 's-Gravenhage.
Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden.
Aan den Gemeenteraad van Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen J. M. H. Voigt,
leerares in de plant- en dierkunde aan de H. B. S. voor meisjes
te Leiden
dat zij met ingang van 1 September 1918 tot tijdelijk leerares
aan de 2e H. B. S. voor meisjes te 's Gravenhage is aangesteld
en dat het aantal lesuren voor den cursus 1918—1919 vier
bedraagt;
reden waarom adressante zich tot den Raad wendt met het
beleefd verzoek haar vergunning te willen verleenen bedoelde
betrekking te 's Gravenhage te aanvaarden.
't Welk doende
J. Voigt.
Leiden, 24 Augustus 1918.
No. 254. Leiden, 9 October 1918.
Tegen inwilliging van de hiernevensgaande' verzoeken van
de dames H. van Ophuysenvan Steeden en J. G. A. Vreede—
van Oosterzee bestaat noch bij het College van Regenten en
Regentessen van het H.G. of Arme Wees- en Kinderhuis,
noch bij ons College bezwaar.
Mitsdien geven wij Uwe Vergadering in overweging aan
Mevr. H. van Ophuysenvan Steeden en Mevr. J. G. A.
Vreedevan Oosterzee, op haar verzoek, eervol ontslag te
verleenen als Regentes van het H.G. of Arme Wees- en
Kinderhuis alhier, onder dankbetuiging voor de vele en lang
durige diensten aan genoemde instelling bewezen.
Ter vervulling van de vacatures, die bij eventueele ontslag-
verleening, in het College zullen ontstaan, bieden wij U de