226 DONDERDAG 26 SEPTEMBER 1918. Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer de Lange. Kan het niet worden overgenomen? De Voorzitter. Als het de vorige dag was ingediend, had er wellicht geen bezwaar tegen bestaan. De heer van der Pot. M. d. V. Ik vind de zaak van te wei nig belang om er lang over te praten, maar noodig is die wijziging allerminst. Èr wordt gesproken van: »zang- en muziekuitvoeringen, hieronder begrepen die, welke worden gegeven door middel van zelfwerkende piano's, orches trions, gramophoons en andere automatische instrumenten". Hier zijn dus bedoeld niet alleen de zang- en muziekuit voeringen welke door menschelijke organen worden gegeven, maar ook die, welke door middel van instrumenten worden gegeven. Dat zullen, waar de gramophoons, die men een "soort zanginstrument zon kunnen noemen, reeds apart zijn vermeld, dus alleen muziekinstrumenten kunnen wezen. De bijvoeging van het woord- »muziek" zou onschuldig zijn, maar m. i. geheel onnoodig. De heer de Lange. Als Burgemeester en Wethouders het niet noodig vinden, vind ik het ook niet noodig en trek ik dus het amendement in. De beraadslaging wordt gesloten en artikel- 2 zonder hoof delijke stemming goedgekeurd. Beraadslaging over artikel 3, luidende: »Van de belasting zijn vrijgesteld: o. openbare vermakelijkheden, waarvan ten genoegen van Burgemeester en Wethouders wordt aangetoond, dat ten minste 50 der bruto-opbrengst bestemd is voor een liefdadig doel b. openbare vermakelijkheden, welke op den openbaren weg niet langer dan gedurend een half uur op dezelfde plaats worden gegeven c. wedstrijden, veld- en andere openluchtspelen, tot het bij wonen waarvan geen toegangsprijs of uitsluitend een toegangs- prijs van ƒ0.10 of minder per persoon wordt gevorderd; d. tentoonstellingen, welke in haar geheelen omvang koste loos of tegen betaling van niet meer ƒ0.10 per persoon toe gankelijk zijn en waarop geen andere aan deze belasting onderworpen vermakelijkheid wordt ondernomen; e. voordrachten en lezingen, welke een uitsluitend gods dienstig, wetenschappelijk, sociaal of politiek karakter hebben, zulks ter beoordeeling van Burgemeester en Wethou ders ook wanneer zij door middel van lichtbeelden wor den toegelicht". Op dit artikel wordt door den heer van Romburgh een amendement voorgesteld, luidende: «Ondergeteekende stelt voor in artikel 4 sub d van de veror dening op de heffing eener belasting op tooneelvertooningen en andere openbare vermakelijkheden te lezen als volgt: tentoonstellingen,waarop geen andere aan deze belasting onderworpen openbare vermakelijkheid wordt ondernomen." De Voorzitter. Als ik het goed begrijp, wil de heer van Romburgh alleen die tentoonstellingen belasten, waar een publieke vermakelijkheid wordt gehouden, welke aan deze belasting is onderworpen De tentoonstellingen zelve wil hij vrijlaten, terwijl Burgemeester en Wethouders alleen die tentoonstellingen willen vrijstellen, »welke in haar geheelen omvang kosteloos of tegen betaling van niet meer dan ƒ0.10 per persoon toegankelijk zijn en waarop geen andere aan deze belasting onderworpen openbare vermakelijkheid wordt onder nomen." Wenscht de heer van Romburgh zijn amendement nog toe te lichten? De heer van Romburgh. M. d. V. U heeft het reeds vol doende toegelicht. Het zelfde staat ook in de Memorie van Toelichting. Een schilderijen- of plantententoonstelling, waaraan geene vermakelijkheden zijn verbonden, kan niet worden be last. Bij zulke tentoonstellingen wordt toch gewoonlijk geld bijgelegd en is winstbejag buiten gesloten. Dat zulk eene tentoonstelling ook niet wordt beschouwd als eene publieke vermakelijkheid, blijkt wel hieruit, dat het hoofd van de politie dergelijke tentoonstellingen nooit op Zondag gedurende Kerktijd heeft verboden. De heer van der Pot. M. d. V. Dat men zulke tentoonstellingen niet zou. rekenen tot openbare vermakelijkheden, acht ik een gevaarlijk argument. Men kan van een heeleboel niet zeggen, dat het is eene openbare vermakelijkheid, wat wij toch door middel van deze verordening zouden willen belasten. De ver ordening heeft aan dozen term, die de wet nu eenmaal bezigt; een geheel eigen beteekenis, die anders wordt omschreven. Ik geloof niet, dat er reden is om tentoonstellingen, waar een hooger entrée wordt geheven dan 10 cent, van deze be lasting uit te sluiten. De heer van Romburgh zou iedere tentoonstelling, waar de bedoeling van winstbejag is uitge sloten, willen vrijstellen. Maar dit idee ligt ook ten grond slag aan de bepaling, welke vrij laat die tentoonstellingen waar een entrée van 10 cent of minder wordt geheven. Er kunnen tentoonstellingen worden gehouden, waarvan het wel degelijk de bedoeling is, dat er iets overschiet en wanneer men nu niet een grens trekt, is het moeilijk uit te maken, of het de bedoeling is winst te maken of niet. Er zijn veror deningen, waarin als criterium wordt aangeven het beoogen van winstbejag, maar het is voor den ambtenaar zeer moei lijk dit te beoordeelen. Wanneer men het vraagt, zal men altijd antwoorden, dat dit het geval niet is. Daarom acht ik het het best, dat er een grens wordt aangegeven door te bepalen: de tentoonstelling, waar slechts een entrée wordt geheven vau 10 cent, wordt niet belast, want dan is winst bejag zoo goed als zeker uitgesloten. Ik geloof zeer zeker, dat op de?e wijze belast worden inrichtingen, in andere ge meenten, waar deze belasting ook wordt geheven, eveneens zijn belast en daarom ben ik van oordeel, dat bijv. de dooi den heer van Romburgh genoemde tentoonstelling wel degelijk onder deze belasting behoort te vallen. Het amendement wordt voldoende ondersteund en maakt derhalve een onderwerp van beraadslaging uit. De heer van Romburgh. M. d. V. Ik ben het met den heer van der Pot niet eens, dat welke vaktentoonstelling ook, winstbejag zou beoogen. De heer Zwiers. M. d. V. Èn de verordening èn de toe lichting door den heer van der Pot gegeven, maken art. 3 voor mij niet aannemelijker. Ik herinner mij niet, dat er ooit tentoonstellingen in Leiden zijn gehouden, die een batig saldo hebben opgeleverd. Er moest altijd weer geld bij, en ik kan mij bijna niet voorstellen, dat Burgemeester en Wet houders er op gesteld zouden zijn, om bijv. van een tentoon stelling in het. Leidsche Volkshuis, waar een entrée van 15 cent zou worden gevraagd, belasting te willen heffen. Zij weten wel, dat zulke tentoonstellingen in den regel toch al de grootste moeite hebben om rond te komen, zoodat zij van zulk een belasting de dupe zouden kunnen worden. Zooals ik reeds zei, dit maakt de zaak er voor mij niet aantrekke lijker op. De heer van der Pot. M. d. V. Van Leidsche gevallen heb ik weinig ondervinding, maar in de vroegere plaats mijner inwoning was ik lid van het bestuur van een vereeniging, welke schilderijententoonstellingen organiseerde en dan een entrée van 25 cent hief. De opbrengst van die entrée-gelden vormde daar een niet geringe bate voor die vereeniging, want de luttele kosten van verzending en verzekering van de schilderijen werden door de inkomsten uit entrée-gelden verre overtroffen. Het is mogelijk, dat dergelijke tentoonstel lingen ook hier voorkomen. Den heer Zwiers kan ik antwooren, dat het geenszins de bedoeling van Burgemeester en Wethouders is die tentoon stellingen onmogelijk te maken, zooals trouwens kan blijken uit de geringe belasting, welke Burgemeester en Wethouders voorstellen te heffen. Als men 10 vraagt, d. w. z. 1| cent van de 15 cent, kan er geen sprake zijn van dupeeren van die tentoonstellingen. De beraadslaging over art. 3 wordt gesloten. Het amendement van den heer Van Romburgh wordt in stemming gebracht en met 14 tegen 9 stemmen verworpen. Tegen stemmen de heeren: de Lange, Fokker, üostdam, Bots, van der Pot, Boot, van der Lip, Pera, Sasse, Briët, Sijtsma, Wilmer, A. Mulder en van Tol. Vóór stemmen de heeren van Romburgh, Jaeger, Eerdmans, Zwiers, van Gruting, Hoogenboom, J. P. Mulder, van der Eist en Fabius. Artikel 3 wordt vervolgens zonder hoofdelijke stemming aangenomen. Artikel 4 wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aangenomen. Beraadslaging over artikel 5, luidende: »De belasting bedraagt: 1°. voor openbare vermakelijkheden, tot welke toegang wordt verleend tegen betaling van geld, om het even of deze betaling

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1918 | | pagina 14