DONDERDAG 26
SEPTEMBER 1918.
223
verbruiken, de welstand het geringst is. Ik geloof, dat het
tegendeel het geval is, dat de welstand onder hen, die veel
verbruiken, het geringst is. In verschillende plaatsen zooals
Gouda is het aantal Ms, dat tegen rabat wordt verstrekt,
voor de groote gezinnen grooter dan voor de gezinnen met
een kleiner aantal leden.
Jk herhaal dus: al zou vaststaan, dat aan de buitengemeenten
niet het rabat kon worden onthouden, dan zou toch nog veel
te zeggen zijn voor het voorstel van den heer de Lange,
omdat wij bij aanneming daarvan van Burgemeester en Wet
houders een voorstel kunnen verwachten, waarbij een zekere
weistandsgrens wordt gesteld.
De heer de Lange. M. d. V. Tot mijn leedwezen heb ik
van den Wethouder gehoord, dat naar de opinie van Burge
meester en Wethouders, als aan de Leidsche ingezetenen het
gas beneden den kostprijs wordt geleverd, het tegen denzelfden
prijs aan niet-ingezetenen van Leiden moet worden verstrekt.
Als dat een oriomstootelijke waarheid is, zitten wij in een
groote moeilijkheid.
Volgens de Memorie van Toelichting der gemeentebegrooting
heeft voor 1917 het verlies voor de gaslevering aan de buiten
gemeenten bedragen ƒ39000. Voor 1919 is hetzelfde bedrag
uitgetrokken, maar dit moet veel te laag zijn, daar het tekort
in 1918 grooter was dan in '17 en het in '19 zeker nog
grooter zal zijn dan in '18, wat vooral het geval zal zijn na
de mededeeling van den heer van der Pot, dat de kolenprijs
weer met ƒ14 per ton is verhoogd.
Het is voor ons moeilijk over de begrooting van de gasfabriek
te spreken. Het doet mij genoegen, dat de Voorzitter van
Commissarissen ons kon mededeelen, dat de ƒ130000 waar
over we thans handelen reeds in de begrooting zijn hegrepen.
Wij konden dit niet weten, omdat wij niet in het bezit zijn
van eene begrooting der gasfabriek en wij uit de verspreide
mededeelingen in de Memorie van Toelichting op de gemeente
begrooting ons moeten op de hoogte stellen. Uit het verslag
ovqr 1916 heb ik opgediept, dat de buitengemeenten circa
23% van het gas verbruiken. Wanneer de gasfabriek een
tekort heeft van ƒ250000, dan komt van dit tekort ten laste
der buitengemeenten per jaar dus een som van ƒ60000 en
dit bedrag wordt zoo reusachtig groot, dat Leiden zich wel
eens mag afvragenmoeten wij op dien weg blijven voort gaan
Wanneer er aan die tekorten niet te ontkomen is, kunnen
de contracten toch zeker wel worden opgezegd, wanneer de
gaslevering aan de buitengemeenten aan Leiden zooveel kost.
Laten Burgemeester en Wethouders dan overwegen ot het
niet voordeeliger is de contracten op te zeggen. Eene andere
vraag is evenwel of Burgemeester en Wethouders niet al te
pessimistisch over deze zaak oordeelen. Hebben zij wel eens
den gemeentelijken advocaat geraadpleegd. Heeft hij wel eens
zijn advies gegeven. Is hij van meening, dat de gemeente
niet het recht heeft haar gas te verkoopen tegen deri kostenden
prijs en aan de eigen gemeenteleden langs anderen weg een
rabat té geven door desnoods eene restitutie van eene be
paalde som?
De heer Briët. M. d. V. Voor een groot gedeelte sluit ik
mij aan bij hetgeen de heer de Lange heeft gezegd. Indertijd
heb ik ongeveer hetzelfde betoogd, dat wel degelijk deze zaak
op die wijze geregeld kan worden, dat de gasprijs normaal
wordt gesteld en dat aan de inwoners van Leiden rabat kan
worden gegeven.
Ik sluit mij dus in dit opzicht geheel bij den heer de Lange
aan en ook bij den heer Wilmer, die tenslotte zeide, dat het
beter was een rabat te geven, niet aan allen, maar alleen aan
degenen, die er voor in aanmerking komen. Nu mag dat een
administratieven omslag geven, maar daartegen moet men
dunkt mij niet opzienals het als stelsel beter is het rabat
alleen te geven aan degenen, die daarvoor in aanmerking komen.
In andere gemeenten gebeurt dat ook en zijn er regelen voor
gesteld.
Ik steun dus van harte de voorgestelde motie.
De heer van der Pot. M. d. V. De kwestie, welke hier
opnieuw is ter sprake gebracht, leent zich uit den aard. der
zaak zeer weinig voor een zoo diepgaande behandeling in
openbare Raadszitting. De heeren moeten wel begrijpen, dat
Burgemeester en Wethouders niet voor hun pleizier komen
met een stelsel van rabat, dat ook aan afnemers in de bui
tengemeenten ten goede komt. Zij moeten daaruit afleiden
hoe Burgemeester en Wethouders over deze zaak denken en,
waar nu een andere meening in het midden gebracht wordt,
welke naar de meening van hen, die daarmede komen, ook
de juiste kan zijn, zou ik in overweging willen geven over
deze zaak eens bij gelegenheid in besloten zitting een vriend
schappelijke bespreking te houden en haar daar van beide
kanten te bekijken om te zien of wij niet tot overeenstem
ming kunnen komen. Daarover in openbare vergadering een
discussie te voeren lijkt mij eeriigszins gevaarlijk.
De heer Wilmer heeft, waar ik beweerd had, dat het stel
len van een weistandsgrens weinig zou geven, daarop geant
woord, dat met het trekken van zulk een grens wel wat ware
te bereiken, omdat die ook voor de buitengemeenten zou
gelden. Hij verliest echter uit het oog evenals de heer
Briët, die zegt, dat men tegen administratieven omslag niet
moet opzien de groote moeilijkheid om voor die buiten
gemeenten een behoorlijke weistandsgrens te vinden. Daar
bestaat wel een hoofdelijke omslag, maar de heeren weten
wel, dat die in de plattelandsgemeenten naar een geheel
anderen maatstaf wordt geheven dan in de groote gemeenten
en dat men daar geen controleur heelt. Waar zullen wij de
betrouwbare gegevens vandaan halen, welke ons aan een
goede weistandsgrens helpen? Maar gesteld dat het kon door
de aanslagen in de rijksbelastingen tot maatstaf te nemen,
dan nog geloof ik, dat het niet veel verschil zou maken, dat
de overgroote massa verbruikers in de bevoorrechte categorie
zou blijken te vallen en slechts weinigen in de categorie,
welke het voorrecht van rabat te krijgen niet deelachtig wordt.
Ik acht het daarom beter geen weistandsgrens te stellen.
Wat de bewering van den heer Briët betreft, dat men niet
tegen administratieven omslag moet opzien, ik geef dat toe,
als men van dien omslag nut heeft, maar welk nut zou die
hier hebben, behalve dan voor die enkele ingezetenen in de
buitengemeenten met grooten welstand, want het maakt wei
nig verschil of men aan de menschen met groote inkomens
hier ter stede ook dat rabat geeft en hen dat meerdere in
den vorm van belasting laat terugbetalen dan wel of men
voor hen het gas laat op denzelfden prijs, welke zij tot dus
verre betaalden. Ik geloof, dat wij die kosten van den admi
nistratieven omslag niet zouden terugkrijgen. Principieel zit
er iets in, maar practischer is het stelsel, dat wij voorstellen
en waarbij men bij het uitschrijven van kwitanties aan de
gasfabriek eenvoudig overal een vast bedrag aftrekt, dan een
stelsel, waarbij men moet nagaan in welke klasse der belas
ting de menschen staan, niet alleen voor Leiden, maar ook
voor de buitengemeenten, en of zij voor het ontvangen van
rabat in aanmerking komen.
De heer Wilmer heeft de verhouding tusscheri verbruik en
welstand juist omgekeerd. Ik zeg, dat men in den regel bij
grooter welstand ook zal hebben een grooter verbruik. De
heer Wilmer zegt: het is juist andersom. Dus dan zou de
prijs naar de meening van den heer Wilmer, volstrekt geen
invloed hebben op het verbruik, want die prijs zal dan toch
wel vooral een factor zijn bij minder welgestelden. Nu geef
ik toe dat bij het verbruik voor kookdoeleinden een zeker
minimumte grooter naarmate het gezin grooter is niet kan
worden gemist, maar voor het gebruik van gas voor verlich
ting en verwarming gaat zijne bewering toch zeker in 't ge
heel niet op. Menschen met meerderen welstand zullen toch
allicht meer lichten en kachels branden, dan menschen met
geringeren welstand, die dus op een zuinig gebruik zijn aan
gewezen. Het gaat dus niet op dien regel om te keeren. In
doorsnede zal iemand met grooter welstand een grooter af
nemer zijn dan iemand met een kleiner inkomen.
De factor van het koken vermindert ook juist in de win
termaanden, omdat dan meer gekookt kan worden op de
kachel en men minder van gas gebruik zal behoeven te maken.
Het gas voor licht speelt derhalve dan een grootere rol.
De heer de Lange heeft ten slotte er op gewezen, dat hij
de begrooting van de gasfabriek niet kent. Ik meen evenwel,
dat die begrooting in de Leeskamer is gelegd ter inzage,
zooals dat gebruikelijk is.
De heer Wilmer. M. d. V. Ik zal heel kort zijn en niet
ingaan op alles wat de geachte Wethouder heeft betoogd.
Slechts dit wil ik zeggen, dat de Raad zich in ieder geval
voor de aanneming van het voorstel van den heer de Lange
c. s. kan uitspreken. Wanneer Burgemeester en Wethouders
meenen geen gevolg te kunnen geven aan dit voorstel, zouden
zij den Raad kunnen uitnoodigen in geheime zitting deze zaak
verder te bespreken. Dit kan het resultaat zijn van ons voorstel.
Burgemeester en Wethouders zullen dus óf verklaren dat zij
met een nieuw voorstel zullen komen, óf zij zullen in eene
geheime zitting den Raad mededeelen, hoe zij over deze zaak
denken.
De heer Fokker M. d. V. Ik weet niet, hoe ik mij stellen
moet tegenover het voorstel van de heeren de Lange en Wilmer.
Wanneer dit voorstel wordt verworpen en het voorstel van
Burgemeester en Wethouders wordt aangenomen is de quaestie
om een andere prijs door de buitengemeenten te doen betalen
van de baan. Wanneer de Raad er voor te vinden zou zijn
om het er eens op aan te laten komen en deze zaak te laten
uitmaken door eene arbitrale of gerechterlijke beslissing, dan
zou ik mij met zoo'n voorstel best kunnen vereenigen. Ik ge
voel dan ook wel eenige neiging om voor het voorstel de Lange
Wilmer te stemmen, wanneer dat de eenige weg is om defi
nitief tot eene beslissing te kunnen komen.