222 DONDERDAG 26 SEPTEMBER 1918. verwondert mij dat hij een pertinent antwoord verlangt, want reeds op deze zelfde plaats gezeten heb ik met hem over hetzelfde onderwerp gediscussieerd bij gelegenheid van het voorstel om den gasprijs voor het eerste kwantum te verlagen van 12 op 10 cent. Ook toen heeft de heer Wilmer aangedrongen op eene meerdere ontlasting van degenen, die het minst draagkrachtig waren, doch daarbij vooropgesteld, dat dit niet moest geschieden voor de buitengemeenten. Ik meen dat er toen duidelijk genoeg gezegd is: wij zouden het wel wenschelijk vinden, maar het kan nu eenmaal niet, de contracten laten het niet toe. Het is te bejammeren, maar alleen op die conditie hebben wij de aansluiting der buiten gemeenten aan ons buizennet gekregen dat zij iets meer per M.3 zouden betalen, maar dan ook ongeveer gelijk op en neer zouden gaan met Leiden. Die buitengemeenten willen zich niet laten gebruiken om de ingezetenen van Leiden te ontlasten. Dat was begrijpelijk en de contracten zouden niet zijn tot stand gekomen, indien Leiden het zoo niet had op geknapt. Wij zitten er nu echter mede en het gevolg is, dat bij iederen maatregel, welken wij treffen in het belang van de ingezetenen van Leiden, deze in een toenemend percentage zal ten goede komen aan de inwoners der buitengemeenten. Dit is een factor, welke bij de levering van gas met rabat wel, bij de levering van andere zaken met rabat niet geldt. De heer en moeten dit voorstel tot het verleenen vari rabat op den gasprijs dan ook eenigszins beschouwen in verband met het laatste punt der agenda, strekkende tot het geven van rabat op de brandstoffenprijzen. Daarbij kunnen wij wel echter iets doen, dat alleen voor de Leidsche ingezetenen geldt, hier niet. De tweede vraag is: is het gewenscht het rabat zoo te regelen, dat men het boven een betrekkelijk hoog gestelde weistandsgrens niet geeft? De heer Wilmer stelde de vraag waarom dit stelsel, dat altijd gevolgd wordt, bij het gas geen toepassing zou kunnen vinden. De heer Wilmer vergist zich, want het gebeurt bij geen enkel artikel, dat gedistribueerd wordt. Wel wordt, als slechts een zekere hoeveelheid van een artikel beschikbaar wordt gesteld, dit alleen gegeven aan de mensclien beneden een zekere weistandsgrens, maar dan wordt de prijs voor allen gelijk gesteld. Het groote motief, dat hier altijd is aangevoerd om niet over te gaan tot het stellen van een weistandsgrens, is, dat het zoo buitengewoon weinig zou geven. Wanneer men die grens ruim stelt, zooals de heer de Lange wil, dan kan men het even goed nalaten, want dan geeft het niets. Het is niet noodig om iemand met een inkomen van 5000 op 5M.3 gas meer een rabat van 8 cent per M.3 te verleenen; wij weten wel dat voor zulk een persoon de betaling van die 40 cent meer geen bezwaar zou zijn, maar wij kunnen dat rabat gerust geven, omdat het voor de totale kosten, aan den maatregel verbonden, weinig beteekent of wij deze cate gorie al uitsluiten en omdat hetgeen wij bij het stellen van een grens zouden besparen de kosten van den daaraan verbonden administratieven omslag niet eens zou goed maken. Men moet dit onderscheid maken: een grooter rabat voor personen met geringer welstand en een grooter rabat voor kleinere verbruikers. De verlaging van den gasprijs voor kleine verbruikers komt niet geheel overeen met een ver minderden gasprijs voor degenen, die een minderen welstand hebbendat erken ik. Men kan minder gas verbruiken en toch iemand zijn van grooter draagkracht. Degenen, die van minder draagkracht zijn, zullen echter juist daarin een prikkel hebben om meer te besparen. In het algemeen gaat dus de overeenstemming wel ongeveer op en nu betaalt men inderdaad minder naarmate men minder verbruikt. Als men 25 M.8 ge bruikt, betaalt men 10 cent per M.3, maar gebruikt men 50 M.3, dan wordt de prijs 14 cent per M3. en bij 100 M.3 is de prijs bijna 20 cent. Naarmate men meer verbruikt, wordt dus het bedrag, dat men betaalt per M.s, grooter. Het komt hierop neer, dat meer rabat wordt gegeven, naarmate het verbruik kleiner is. Dat stelsel heeft administratief zeer groote voor- deelen en het andere stelsel zou, al moge het dan principieel mooier zijn, voor een stad als Leiden met een zoo gering aantal personen van grooter welstand geen voordeelen op leveren. De menschen, die er van profiteeren, dat zij nu 40 cent per maand minder moeten betalen, betalen dat bedrag weer terug in de belasting; vandaar dat het stelsel, dat tot heden is gevolgd, om praktische redenen, in hooge mate de voor keur verdient. Ik wil er nog op wijzen, dat ieder stelsel, dat het gasver bruik in de lagere klassen zou doen toenemen, het tekort van de gasfabriek dadelijk aanzienlijk vergroot. Ik kan in één opzicht den heer de Lange gerust stellen. Hij is van meening dat het tekort met 140000 zal vermeerderen door aanneming van dit voorstel. Uit den aard der zaak is niet vooruit ge- loopen op de aanneming van dit voorstel bij de indiening van de begrooting der gasfabriek, maar bij het opmaken der be grooting is er toch wel rekening mee gehouden, dat men ge durende de wintermaanden het gas niet zou kunnen blijven verkoopen voor den duren prijs voor eiken M.3 boven de 20 M3. Er is op gerekend, dat men tegen een lageren prijs een grooter quantum beschikbaar zou moeten stellen dan in de zomer maanden. Ik wil er aan toevoegen, dat in een begrooting als deze zit een onzekerheidscoefficiënl; die veel grooter is dan het heele bedrag, waarom het hier gaat. In zooverre kan ik den heer de Lange verzekeren, dat er bij de begrooting ge rekend is met een vermindering der inkomsten. Waar even wel niet op is gerekend, dat is de verhooging van den kolen- prijs. Wij dachten, nu wij zoo'n groot quantum kolen uit Limburg betrekken, dat de kol.enprijs wel gelijk zou blijven aan dien van verleden jaar. Er is niet op gerekend, dat de kolenprijs zou worden verhoogd met 14 per ton. Dit maakt een verschil van 70000. Ik wijs hierop ook om aan te toonen, dat ieder stelsel, dat het verbruik zou prikkelen, speciaal in de lagere klassen, omdat die zooveel talrijker zijn, èn de fmancieele positie maar ook de kolenpositie van de gasfabriek in gevaar zou brengen. De financieele positie van de gasfabriek, die tegelijk de fmancieele positie van de gemeente is, wordt hierdoor in gevaar gebracht, omdat het tekort, dat niet gedekt is, zooveel te grooter zal zijn. Stapt men daarover heen, dan blijft nog .over de kolen- positie. Iedere maatregel, die het gasverbruik prikkelt, brengt de kolenpositie in gevaar. Die positie is van dien aard, dat wij zeer voorzichtig hebben te zijn, daar wij bij te groot ver bruik weer vast zouden loopen. Die twee quaesties komen steeds te zamen in beschouwing! Het betreft hier niet alleen een financieel vraagstuk, maar iedere regeling moet ook bezien worden in verband met de kolenpositie. Daarom meen ik, dat het voorstel van den heer de Lange ontraden moet worden en de Raad het best doet mede te gaan met het het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Het verschil is zoo groot niet, zegt men. Het is slechts 4,80 per jaar. Men moet evenwel nagaan wat het voor de gasfabriek betee kent, dat er feen grooter quantum thans voor 10 cent wordt verkocht. Dit beteekent een vermindering van inkomsten voor de gasfabriek van 1 ton. Er zijn ongeveer 20000 aangeslotenen. Op enkelen na gebruikt men meer dan 25 Ms. Dit scheelt dus 20000 X ^,80 voor de eerste verruiming van het quantum van 20 tot 25 M.3 of 96000. En hoe gaarne men nu ook iets verder gegaan zou zijn, hoe gaarne men aan de gasverbruikers 30 M.3 voor dat lagere bedrag had willen toestaan, waar dat nog een som van ƒ96000 meer zou hebben gekost, heeft de Commissie dat niet aan gedurfd. De heer Wilmer. M. d. V. Met genoegen heb ik het antwoord van den Wethouder gehoord, ofschoon ik mij niet in allen deele daarmede kan vereenigen. Hij heeft er zijn verwondering over uitgesproken, dat gevraagd was door mij, of ook aan de buitengemeenten het gas tegen verlaagden prijs moest worden geleverd, terwijl hij van diezelfde plaats indertijd had verklaard, dat het niet mogelijk was in zulk een geval aan de buitengemeenten geen rabat te verleenen. Ik heb dat zoo opgevat, dat de Wethouder daarbij zijn persoonlijk inzicht gaf, maar daarbij niet ver kondigde een voor hem vaststaande en buiten bestrijding liggende waarheid. Ik heb weieens iemand, voor wien ik niet minder respect heb dan voor den heer van der Pot, hooren verklaren, dat het wel kon. Dat was ook slechts een persoonlijke opvatting van dat geachte Raadslid. Nu zou ik zeggen: laat, waar hier alles tamelijk afhangt van persoonlijke inzichten, eens een uitspraak worden gedaan door een scheidsgerecht. Als de gemeente Leiden begint met haar voornemen om alleen aan de ingezetenen van Leiden rabat te verleenen, ter kennis van de buitengemeenten te brengen en een gemeente protesteert er tegen, dan zou kunnen worden voorgesteld arbiters te benoemen teneinde deze daaromtrent uitspraak te laten doen. Maar ook al zouden wij op het standpunt staan, dat ook aan de buitengemeenten rabat moet worden verleend, zoodat aan alles wat het voorstel van den heer de Lange vraagt niet kan worden voldaan, dan moet dat voorstel toch worden aangenomen, omdat dan in elk geval een welstandgrens zal kunnen worden getrokken. De heer van der Pot stelde de vraag: wat geeft het trekken van een weistandsgrens voor de gemeente Leiden, waar de heer de Lange sprak van een inkomen van ƒ3000, waarbij het verleenen van rabat zou moeten ophouden De heer van der Pot stelt zich echter hier reeds op het standpunt, dat het rabat alleen voor Leiden zou moeten gelden, terwijl, zooals het voorstel van Burgemeester en Wethouders vóór ons ligt, het rabat zich ook uitstrekt over de buitengemeenten. Al is het nu waar, dat in de gemeente Leiden weinigen zijn, die een hooger inkomen dan ƒ3000 hebben, in de buitengemeenten zijn er velen. En moet aan dezen nu ook rabat worden verleend? Verder wensch ik een opmerking te maken over de bewering van den heer van der Pot, dat meer rabat moet worden verleend naar mate het verbruik geringer is, omdat in het algemeen kan worden gezegd, dat bij de afnemers, die weinig

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1918 | | pagina 10