156 waar dit niet het geval is, doet aan dit algemeene karakter der heffing niets af. Men doet onzes inziens het best door zich niet te veel te verdiepen in de vraag, boe die afwente ling in ieder bijzonder geval plaats heeft. Zij komt er, zij het wellicht langs wegen, die de vindingrijkheid van een stadsbestuur niet weet te ontdekken. In geen enkele van de vele gemeenten, waar thans een belasting op openbare ver makelijkheden geheven wordt, zijn dan ook de café's met electrische piano's en ander soort tingeltangels te gronde gegaan. In verband met dit voorop gestelde beginsel zijn wij echter wat de inrichtingen, waar wel entreegeld wordt gevorderd, teruggekeerd tot het stelsel van ons ontwerp van 1005: de helfing naar het getal verkochte toegangsbiljetten. Een heffing naar het getal vaste zitplaatsen, onverschillig of deze al dan niet zijn bezet, zooals door ons in 1911 is voorgesteld, brengt een risico mede voor de ondernemers, waarin iets onbillijks ligt, omdat de kans niet is uitgesloten, dat zij zoo doende van de belasting dupe worden. Weljswaar drukt dit risico ook eenigermate op de ondernemers van art. 5 sub 2° en 3° der verordening, doch in verband met het bedrag der belasting is dit voor hen veel geringer en in elk geval ontbreekt hier de mogelijkheid erner andere heffing. Het stelsel van 1911 was uitsluitend een gevolg van den wensch om de perceptiekosten zoo laag mogelijk te houden. Het bracht voorafgaande betaling mede en maakte dus controle grootendeels onnoodig. Toch werd toen reeds in Uwen Raad twijfel geopperd of dit onmiskenbare voordeel met de weinig billijk werkende heffing niet te duur was gekocht en wij gelooven, dat wie zoo spraken gelijk hadden. Het stelsel eener heffing van de toegangsbiljetten brengt vooral dan hooge perceptiekosten mede, wanneer men, zooals de verordeningen tot voor korten tijd vrijwel alle veroorloofden, de registers van toegangsbewijzen van gemeentewege laat drukken en kosteloos aan de ondernemers verstrekt. De gemeente Utrecht heeft daarmede echter het vorige jaar gebroken en, naar wij gelooven, terecht, vooral nu de druk kosten ook van eenvoudige entreebiljetten niet onbeteekenend zijn geworden. Welke reden is er ten slotte, om den onder nemers een gedeelte van de betaalde belasting terug te geven in den vorm van kostelooze toegangsbewijzen Het drukken dezer bewijzen van gemeentewege is volstrekt noodzakelijk voor de controle, doch wanneer dit in overleg met de belang hebbenden geschiedt, behoeft het hun niet beteekenend meer te kosten, dan wanneer zij er zelf voor te zorgen hadden. Dit stelsel is daarom ook in de artt. 4 en 5 der ontwerp- invorderingsverordening neergelegd. De eigenlijke perceptiekosten zullen zoodoende niet hoog behoeven te zijn. Wel zal echter controle noodig wezen, doch, al valt omtrent de juiste kosten daarvan nog weinig te voor spellen, wij meenen te mogen aannemen, dat deze tegenover de te verwachten opbrengst geen groot gewicht in de schaal zullen leggen. Thans nog een enkel woord over de artikelen der heffings- verordeniug, die getoetst zijn aan de overeenkomstige bepa lingen van verordeningen in gemeenten, waar een belasting op openbare vermakelijkheden reeds eenigen tijd bestaat en die door hun grootte niet te zeer andere eischen stellen: verordeningen van Utrecht, Zwolle, Enschede, Arnhem, Nijmegen, Eindhoven, Delft, Alkmaar enz. De opsomming in art. 2 omvat, naar wij meenen, alles wat voor deze belasting in aanmerking komt. Men moet daarbij niet als criterium aannemen, of iets nu wel als «vermake lijkheid" kan worden beschouwd. Dit is nu eenmaal de term van art. 240 Gemeentewet, die zijn nadere omschrijving en bepaling juist in art. 2 behoort te vinden. De aanwijzing, welke vermakelijkheden als openbare zijn te kwalificeeren, is niet gemakkelijk en wordt daarom in sommige verordeningen aan de praktijk overgelaten. Een belastingverordening eischt echter onzes inziens meer nog dan eenige andere verordening vaste regelen en daarom hebben wij aan een omschrijving de voorkeur gegeven. De uitzonderingen van art. 3 spreken vermoedelijk voor zichzelf. In het algemeen ligt er de gedachte aan ten grond slag dat, waar geen geldelijk gewin wordt beoogd, de belasting vervalt. Echter is opzettelijk vermeden om de uitzondering zoo algemeen te formuleeren, omdat het al of niet bestaan van eenig oogmerk veelal tot twijfel aanleiding kan geven. Vast omlijnde uitzonderingen, die te zamen vrijwel hetzelfde wat bedoeld wordt zullen omvatten, verdienen daarom de voorkeur. In art. 5 sub 1° wordt een belasting van 10% voor gesteld overeenkomstig hetgeen thans in de meeste andere plaatsen geldt en daar niet te hoog is bevonden. Ook sub 2° en 3° van hetzelfde artikel is het elders bestaande tot richt snoer genomen. Alleen het tarief der kleinste lokaliteiten, bedoeld sub 2°, is lager gesteld dan iri de zooeven genoemde verordeningen, waarin een kleine concessie moge worden gezien aan hen die het vroeger bijzonder voor deze inrich tingen opnamen. Wat de invordering betreft, merken wij op. dat deze o. a. ook in Zwolle aan den Controleur der Gemeentebelastingen en niet aan den Gemeente-ontvanger is opgedragen. Inning der belasting en controle blijven zoodoende meer in één hand, hetgeen een groot voordeel biedt. In verband hiermede is echter ingevolge art. 114bis der Gemeentewet het stellen van bepaalde regelen onder goedkeuring van Gedeputeerde Staten noodig, van welke regelen wij U tevens een ontwerp hierbij aanbieden. Art. 3 der invorderingsverordening waakt tegen de moge lijkheid van willekeur door bij verschil van opvatting tusschen den ambtenaar en den belanghebbende de beslissing te leggen in handen van ons College. De artt. 4 e. v. bevatten de noodige bepalingen, om ont duiking zooveel mogelijk tegen te gaan. Hoe daartoe als regel registers van toegangsbewijzen van gemeentewege, doch op kosten der ondernemers zullen worden verstrekt, werd boven reeds aangestipt. De uitzondering van art. 5 tweede lid be oogt de mogelijkheid open te laten, dat bijv. vereenigingen toegangsbewijzen verstrekken in den vorm van programma's of tekstboekjes, zoodat de gewone toegangsbewijzen niet ge bruikt kunnen worden. Echter zal dit uitzondering moeten blijven, daar deze toegangsbewijzen stuk voor stuk moeten worden gestempeld, hetgeen zeer tijdroovend is. De meerbe- doelde registers kunnen terstond bij het drukken van een stempelafdruk worden voorzien. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. VERORDENING op de heffing eener belasting op tooneel- vertooningen en andere openbare vermakelijkheden. Artikel 1. Er wordt in de gemeente Leiden ten behoeve van de ge meente een belasting geheven op tooneel vertooningen en andere openbare vermakelijkheden. Art. 2. Voor de toepassing dezer verordening wordt onder ver makelijkheden verstaan: a. tooneel-, bioscoop- en andere voorstellingen en vertoo ningen b. zang- en muziekuitvoeringen, hieronder begrepen die, welke worden gegeven door middel van zelfwerkende piano's, orchestrions, gramophoons en andere automatische instru menten c. bals en danspartijen; d. circussen, paardenspellen en dergelijke inrichtingen; e. draaimolens, caroussels, hippodromes, luchtschommels, schiettenten, krachtmeters en dergelijke tot vermaak strek kende inrichtingen of toestellen; wedstrijden, veld- en andere openluchtspelen g. tentoonstellingen; h. voordrachten en lezingen. Openbaar zijn die vermakelijkheden, welke voor het publiek of een bepaald aangeduid deel van het publiek hetzij tegen betaling, hetzij op vertoon van een toegangsbewijs, hetzij om niet, toegankelijk zijn. Daaronder zijn ook begrepen de ver makelijkheden, welke gegeven worden door vereenigingen of sociëteiten, bij welke vermakelijkheden, behalve de leden ook personen, die geen lid zijn, worden toegelaten, hetzij tegen betaling, hetzij op vertoon van een toegangsbewijs, hetzij door introductie of op andere wijze. Art. 3. Van de belasting zijn vrijgesteld: a. openbare vermakelijkheden, waarvan ten genoegen van Burgemeester en Wethouders wordt aangetoond, dat ten minste 50% der bruto-opbrengst bestemd is voor een lief dadig doel; b. openbare vermakelijkheden, welke op den openbaren weg niet langer dan gedurende een half uur op dezelfde plaats worden gegeven c. wedstrijden, veld- en andere openluchtspelen, tot het bijwonen waarvan geen toegangsprijs of uitsluitend een toe gangsprijs van ƒ0.10 of minder per persoon wordt gevorderd d. tentoonstellingen, welke in haar geheelen omvang koste loos of tegen betaling van niet meer dan ƒ0.10 per persoon toe gankelijk zijn en waarop geen andere aan deze belasting onder worpen openbare vermakelijkheid wordt ondernomen; e. voordrachten en lezingen, welke een uitsluitend gods dienstig, wetenschappelijk, sociaal of politiek karakter hebben, zulks ter beoordeeling van Burgemeester en Wethouders ook dan wanneer zij door middel van lichtbeelden worden toegelicht.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1918 | | pagina 8