194
MAANDAG 12 AUGUSTUS 1918.
De heer Pera. M. d. V. Naar aanleiding van hetgeen de
heer De Lange mij toegevoegd heeft, wil ik alleen dit eventjes
zeggen, dat het voor mij de kwestie niet is, of dit zaakje
1000 meer of minder zal kosten, maar dat het voor mij
slechts gaat om de vraag, of de woningbouw zal doorgaan en
wel eenvoudig om deze reden, dat wij niet anders kunnen.
Wij moeten zorgen, dat er in Leiden woningen komen. De
nood is ons opgelegd. Wanneer wij de vrijheid van beschik
king hadden en wij konden zeggenwij zullen dat doen of
laten, dan was het heel iets anders. Maar wij kunnen niet
anders, wij moeten zorgen, dat er woningen komen en waar
de zaken zoo staan, geeft het ons eenvoudig niets, of wij
weten, of het f 1000.meer of minder kost. Wanneer het
verschil maakte, was het iets anders, maar de omstan
digheden in aanmerking genomen, zie ik niet in, dat wij
anders kunnen doen dan eenvoudig met de voorstellen van
Burgemeester en Wethouders meegaan.
De beraadslaging wordt gesloten.
Het voorstel van den heer de Lange wordt in stemming
gebracht en verworpen met 18 tegen 2 stemmen.
Tegen stemmen de heeren Pera, van der Eist, J. P. Mulder,
Sasse, van Gruting, Fabius, Reimeringer, A. Mulder, Zwiers,
van Tol, Aalberse, Wilmer, Jaeger, Fokker, Bots, van der
Lip, van der Pot en van Romburgh.
Vóór stemmen de heeren Sijtsma en de Lange.
(De heer Timp had inmiddels de vergadering verlaten.)
De Voorzitter. Dit voorstel is verworpen, zoodat wij thans
weer komen tot het oorspronkelijke onderwerp, n.l. het
voorstel van Burgemeester en Wethouders.
De heer Reimeringer. M. d. V. Wanneer het mogelijk is,
zou ik gaarne van den geachten Wethouder willen vernemen,
hoe het komt, dat deze zaak zoo verbazend getraineerd heeft.
De gemeente heeft daardoor een schade geleden, die zeer
aanzienlijk is. De kosten zijn thans meer dan het dubbele
van hetgeen in 1916 is gevoteerd. De heer van der Pot. zal
ons misschien duidelijk kunnen maken, aan wien de schuld
is, dat de zaak zoolang getraineerd heeft, hoewel het zoo
dringend noodig was, dat deze woningen er kwamen.
De heer van Romburgh. M. d. V. Ik zou gaarne een paar vragen
willen doen, n.l. waarom het vertwerk buiten de aanbesteding
gelaten is en of ook voorgeschreven is, dat een zeker per
centage werklieden uit de gemeente aan die werken zal deel
nemen. Bij vorige gelegenheden is deze vraag ook door den
heer Sijtsma gesteld betreffende andere werken en thans zou
ik gaarne weten of dat ook voor dit werk het geval is.
De heer van der Pot. M. d. V. Eerst heb ik nog de vraag
van den heer Fokker, die eigenlijk meent, dat de Raad
gepasseerd is. Deze meening berust echter volkomen op een
misverstand. Het aanvang maken met het werk betrof natuur
lijk in de eerste plaats het uitschrijven van de aanbesteding.
De beslissing van den Raad over de gunning viel daarmee
vanzelf af te wachten en die wordt nu juist hedenmiddag
gevraagd. Ik heb op het maken van spoed aangedrongen
omdat dit volstrekt noodzakelijk was. Van het passeeren van
den Raad in deze is absoluut geen sprake.
De heer Reimeringer vraagt, waarom met deze zaak zoo
getraineerd is. Hij heeft daarover wel al iets in de stukken
kunnen vinden, n.l. den langen termijn die heengegaan is
over het beantwoorden van vragen en verzoeken van Burge
meester en Wethouders door de Haagsche antoriteiten. Een
van de redenen, dat deze zaak zooveel langer heeft geduurd
dan de andere bouwplannen is deze, dat de Vereeniging tot
bevordering van den bouw van Werkmanswoningen, reeds
dadelijk is gekomen met het verzoek om ook een bijdrage
te ontvangen in de explotatiekosten, berekend voor normale
omstandigheden. De andere voorstellen zijn altijd zoo inge
richt geworden, dat daarin tot uiting kwam, dat de annuï
teiten gedekt zouden worden door de huren, indien de
bouwkosten normaal waren geweest. Op het tekort wat nu
ontstaat wegens de zooveel hoogere bouwkosten geeft dan
het Rijk een zoogenaamde Crisis-bijdrage-, op een voet zooals
die overal plaats vindt. Dit plan is echter eenigszins anders
opgevat. Van den aanvang af, is door de Vereeniging tot
bevordering van den Bouw van Werkmanswoningen het
standpunt ingenomen, dat de te ontvangen huur, noodig om
de rekening onder gewone omstandigheden sluitend te maken,
reeds te hoog was voor een categorie van menschen die men
graag in die woningen had Dat heeft bij het Rijk vele moei
lijkheden opgeleverd. Het Rijk stelt zich'thans en dat is
begrijpelijk veel meer op het standpunt, dat, wat het
bijdraagt, alleen mag zijn het uitvloeisel van deze bijzondere
tijdsomstandigheden, doch dat, werden de woningen gebouwd
onder normale omstandigheden, de huren de annuïteiten zou
den moeten dekken. Dat standpunt is zeer begrijpelijk bij de
reusachtige offers, die thans voor dit doel van het Rijk worden
gevraagd. Hier nu is gevraagd een bijdrage voor normale
omstandigheden en het heeft heel veel moeilijkheden met
zich meegebracht, om het Rijk zooveer te brengen en men is
daartoe dan nog gekomen in dier voege, dat het Rijk een
slag om den arm heeft gehouden. Ook mij spijt het, dat
deze zaak, tot schade van de gemeente, zoo lang heeft ge
duurd, doch ik geloof dat hierin althans ten deele de ver
klaring is te zoeken.
Op een vraag van den heer van Romburgh, waarom het
vertwerk buiten de aanbesteding is gehouden, kan ik ant
woorden, dat er op het oogenblik geen verf te verkrijgen is.
Daarom was het beter, dat de aannemer op dit moment daar
voor geen som uittrok. Er wordt toch geen verf verstrekt en
het had zeker aan de aanbesteding kwaad gedaan, wanneer
men dit niet uitgeschakeld had.
Eindelijk kan ik de vraag betreffende de kwestie van het
aan het werk stellen van werklieden uit de gemeente, beant
woorden met er op te wijzen, dat bij de aanwijzing een uit
drukkelijke verplichting in dit opzicht aan den aannemer is
opgelegd.
De heer de Lange heeft nog de vraag gedaan, of de heer
Pera wel weet, wat het eigenlijk ten slotte kost. De leden
van den Raad hebben dat ongeveer kunnen nagaan, omdat
het binnen zekere grenzen is meegedeeld. Ik heb getracht
uit te rekenen, wat, naar het thans door het Rijk gevolgde
stelsel en naar de bij de aanbesteding ingeschreven sommen,
de bijdrage van de gemeente zou zijn. Dat zou volgens mijn
berekening en terwijl ik enkele factoren slechts bij benade
ring in rekening heb kunnen brengen ten hoogste zijn ƒ7099.89,
dat is dus juist het dubbele van wat de gemeente in 1916
had gevoteerd. Indien men in aanmerking neemt, de stijging
die de prijzen van de bouwmaterialen sedert dien tijd hebben
ondergaan, dan zal men. geloof ik, moeten toegeven, dat dat
niet bovenmatig is. Maar wellicht komen er nog enkele
tegenvallers.
De heer Fokker. M. d. V. Mag ik den geachten wethouder
dank zeggen voor de inlichtingen, die hij heeft gegeven naar
aanleiding van de eerste vraag, die ik heb gesteld en waar
door ik volkomen bevredigd ben? Maar zijn inlichtingen op
een ander punt hebben mij aanleiding gegeven om een andere
vraag te stellen. Wat bedoelde de Wethouder, toen hij zei,
dat het Rijk zich bereid had verklaard om een toelage te
geven voor personen, die in die woningen willen wonen maar
het niet kunnen betalen, doch dat het Rijk dat heeft gedaan
met een slag om den arm? Wat is die slag om den arm en
zal dat de gemeente geld kunnen kosten? De heer van der
Pot heeft zelf slapende honden wakker gemaakt; ik zou dat
nu wel gaarne willen weten.
De heer van der Pot. M. d. V. Ik heb geen slapende hon
den wakker gemaakt. Het staat in den afgedrukten brief van
den Minister van 10 Juni 1918. Daarin staat, dat het Rijk,
behalve de buitengewone bijdrage wegens den verhoogden
rentevoet en de crisis-bijdrage, nog zal geven, »zoo noodig,
een jaarlijksche bijdrage tot een maximum van de helft van
het verlies dat na aftrek van de onder genoemde bijdragen
op de exploitatierekening zal worden geleden tengevolge van
het beneden kostprijs verhuren van woningen aan gezinnen
die hun huisvesting hebben verloren tengevolge van maat
regelen, in het belang der volkshuisvesting genomen en niet
in staat zijn den kostprijs te betalen."
Dus het Rijk zegt dit: In het algemeen moogt gij, gemeente,
uitmaken, wiehet kan betalen en wie niet, maar het Rijk
geeft alleen de extra-bijdrage in de exploitatiekosten, wanneer
het personen zijn, die verdreven zijn uit andere woningen
ten gevolge van maatregelen, genomen in het belang van de
volkshuisvesting, b. v. bij amotie e. d. en die ook de op nor
male omstandigheden passende huren niet kunnen betalen.
Nu heb ik in Den Haag gevraagd, of men daar streng de
hand aan zal houden en of dat voor ieder gezin afzonderlijk
zal moeten worden aangetoond. Ik heb den indruk gekregen,
dat dat niet het geval zal zijn, maar toch zal het Rijk erop
letten, dat de menschen geen woningen krijgen voor lageren
prijs dan in normale omstandigheden noodig zou zijn geweest
tot dekking van de uitgaven. Men zal als regel den kostprijs
voor normale tijden moeten vragen.
In verband met de laatstelijk vastgestelde huren meen ik
dat er nog een tekort uit dezen hoofde is van f 1840, dat
komt dus neer op 920 voor Rijk en gemeente verdeeld in
gelijke deelen.
De heer Fokker. M. d. V. Ik dank den heer van der Pot
voor dit tweede antwoord. Ik vind dat niet een slag om den
arm van het Rijk, maar dat is een zaak, die de gemeente
zelf in de hand heeft. Wanneer men de zaken goed onder
zoekt en er komen geen menschen in, die verdreven zijn uit