158 VRIJDAG 28 JUNI 1918. Bij een tweede vrije stemming wordt benoemd de heer Wilmer met 14 stemmen, de heeren Sijtsma, Knappert en Reimeringer verkregen ieder resp. 5, 2 stemmen en 1 stem een stem was in blanco. De Vooritter. Neemt de heer Wilmer de benoeming aan De heer Wilmer. Jawel, Mijnheer de Voorzitter. V. Benoeming van eene onderwijzeres aan de Jongens school 2e klasse. (Zie Ing. St. No. 154). Wordt benoemd met 22 stemmen mej. J. C. Hoff; een biljet was in blanco. De Voorzitter. Ik dank de heeren leden van het stem bureau voor de genomen moeite. VI. Rekening, dienst 1917, van het Leidsch Muziekcorps. (Zie Ing. St. No. 153.) Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt over eenkomstig het praeadvies besloten. (Tijdens de behandeling van dit punt hadden de heefen Pera, Timp en van Hamel tijdelijk de vergadering verlaten). VIL Voorstel tot vaststelling van de jaarwedden en pen sioensgrondslagen van eenige leeraren en leeraressen aan de Kweekschool voor onderwijzers en onderwijzeressen. (Zie Ing. St. No. 161). Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt over eenkomstig het praeadvies besloten. VIII. Voorstel tot verhuring van de perceelen teelland, Sectie K. Nis 557 en 2555 aan C. Knijnenburg. (Zie Ing. St. No. 157.) Zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming wordt over eenkomstig het praeadvies besloten. IX. Voorstel: a. tot ontbinding van de huur der perceelen weiland in den Pesthuispolder, sectie L. Nis 552 en 1199; b. tot verhuring van de sub a bedoelde perceelen aan den Staat der Nederlanden. (Zie Ing. St. No. 158.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Fokker. M. d. V. Ik heb dit voorstel met belang stelling gelezen. Maar ik zou eene opmerking willen maken over de uitdrukking: »en verder onder de bij de gemeente gebruikelijke voorwaarden". Moet hieronder verstaan worden, dat de gemeente den huurder met drie maanden kan opzeggen Ik acht dit van groot belang, omdat in het uitbreidingsplan langs dit terrein eene straat is geprojecteerd. Gesteld, dat wij eens over dien grond moesten beschikken, dan zou dit niet mogelijk zijn, wauneer wij de huur niet met drie maanden konden opzeggen. Daarom vraag ik, of dit de beteekenis is van deze uitdrukking. Wat ik in de tweede plaats wil vragen, heb ik reeds gevraagd bij de behandeling der begrooting of bij eene rondvraag, n.l. hoe het staat met het gebruik van deze gebouwen door het Rijk. Indertijd hebben wij deze gebouwen afgestaan aan het Rijk voor eeue militaire strafgevangenis, daarna is er van gemaakt geworden een rijkswerkinrichting voor vrouwen en thans is het een rijksopvoedingsgesticht. Bestaat daaromtrent een contract met het Rijk? Burgemeester en Wethouders zouden dit eens onderzoeken. De heer van der Lip. Dit heeft met dit punt niets te maken. De heer Fokker. De heer van der Lip zegt, dat mijne vraag met dit voorstel niets te maken heeft. Dit heeft U, Mijnheer de Voorzitter evenwel uit te maken. Ware dit niet het geval, dan zou U mij het woord wel ontnomen hebben. Is thans reeds door Burgemeester en Wethouders de tijd gekomen geacht om een antwoord op mijne vraag te geven? De Voorzitter. Wat de eerste vraag van den heer Fokker betreft, kan ik opmerken, dat Burgemeester en Wethouders ten allen tijde het recht hebben om de huur met een ter mijn van 6 maanden op te zeggen. Meestal maken Burge meester en Wethouders daarvan geen gebruik, tenzij de huurder misbruik maakt van zijn recht, door het pand tegen een hooger bedrag aan een derde onder te verhuren. Maar zoodra het algemeen belang het eischt hetzij voor bouwterrein, hetzij voor het aanleggen van een straat, zullen Burgemeester en Wethouders niet schromen van hun recht gebruik te maken. Wat de tweede vraag betreft, geloof ik dat die beter op zijn plaats was geweest bij de rondvraag. Maar ik wil er nu wel even op antwoorden. Wij hebben hieromtrent een uit- voerigen brief geschreven aan den Minister van Justitie. Wij hopen daarop binnenkort antwoord te krijgen. Wanneer het zoover is, zal de heer Fokker zeker te zijner tijd de vraag nog eens bij de rondvraag doen en dan kunnen wij hem beter inlichten. De heer Fokker. Ik dank [J, Mijnheer de Voorzitter zeer voor Uwe inlichtingen en voor de clementie waarmede U mij behandeldet, al was ik buiten de orde! i De beraadslaging wordt gesloten en zonder hoofdelijke stemming wordt overeenkomstig het praeadvies besloten. X. Praeadvies op het verzoek van H. Tijhuis, pachter van de invordering der bruggelden van de Zijl- of Spanjaards- brug, om kwijtschelding van een gedeelte van de pacht over 1917. (Zie Ing. St. No. 163.) De beraadslaging wordt geopend. De heer Wilmer. M. d. V. Ik zie uit het praeadvies, dat Burgemeester en Wethouders niet weerspraken, dat de pachter over 1917 een schade van 700.— heeft gehad, maar toch willen zij de volle pacht eischen, omdat zij van oordeel zijn, dat hij de risico van de verpachting zelf moet dragen. Mijns inziens gaat dat wel op in normale tijden, maar niet in de huidige omstandigheden, waarin de economische verhou dingen als het ware onderste boven gegooid worden. Iemand die in het begin van 1917 dien tol pacht, kon onmogelijk voorzien, hoe de toestand over 3 maanden of een half jaar later zou zijn. Hij heeft maar moeten gissen, maar eenige kans-berekening kon hij bij het bepalen van de inkomsten niet maken. Nu de ondervinding heeft aangetoond, dat de inkomsten zooveel lager zijn geweest dan de pachter bij de raming zich had voorgesteld, zou ik het billijk achten de huur met 500. te verlagen. Ik erken het recht van de gemeente om volgens de letter van het contract 1000.huur te blijven eischen, maar het wil mij toch voorkomen, dat het hoogste recht in dit geval veel zou gelijken op het hoogste onrecht, en dat wij in deze ook de billijkheid in acht moeten nemen. Mijnheer de Voorzitter. Er wordt ook gewezen op het feit, dat vroeger een zelfde gedragslijn is gevolgd ten aanzien van andere ondernemers. Ik weet die gevallen niet meer precies, maar ik weet wel dat die lijn niet is getrokken zonder critiek van den kant van de Raadsleden. Ook is het iets anders wanneer er een publieke aanbesteding heeft plaats gehad. Bij een openbare aanbesteding heeft men rekening te houden met verschillende personen. Dan zou het kunnen gebeuren dat, wanneer wij de billijkheid ten aanzien van een persoon in acht zouden nemen, wij daardoor onbillijk zouden zijn ten aanzien van andere menschen, die ook hadden ingeschreven, maar hooger bedrag als pacht hadden aange boden, omdat zij meenden dat in verband met bet risico te moeten doen. Dit is echter hier niet het geval. Wij hebben hier te doen met eene ondershandsche aanbesteding. Wij kunnen hier dus de billijkheid betrachten zonder tegenover anderen onbillijk te zijn. Wanneer ik meen door den Raad gesteund te zullen worden, zal ik voorstellen om aan Tijhuis 50Ü.restitutie te geven, zoodat de pachtsom over 1917 dezelfde wordt als over 1918. Ik wil evenwel eerst de besprekingen afwachten. De heer Fokker. M. d. V. Ik ben het met den heer Wilmer in het geheel niet eens en ik ga geheel accoord met'wat in het praeadvies wordt gezegd. Wanneer de pachter door de buitengewone omstandigheden was overvallen, dan was het een ander geval. Dit is evenwel het geval niet. Toen de pachter 4 Mei 1916 zijn contract aanging, verkeerde men reeds in oorlogstoestand en wist hij, dat er iets zou kunnen gebeuren, waardoor hij in moeilijkheden zou kunnen geraken. Waar de pachter in deze buitengewone omstandigheden het contract heeft aangegaan, moet hij ook de risico voor zijne rekening nemen. Ik acht dan ook geen reden aanwezig, dat de Gemeente de risico zou dragen. De Voorzitter. Ik ben het geheel met den heer Fokker eens. Dit contract is in oorlogstijd aangegaan. De mogelijk heid had ook bestaan, dat het vervoer zeer groot was ge worden. Bij de bespreking van de aanvrage van het Crisis comité heb ik gewezen op de groote sommen, die verdiend zijn geworden.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1918 | | pagina 6