VRIJDAG 28 JUNI 1918.
155
Dit verzoek luidt als volgt:
»Aan den Raad der Gemeente Leiden.
Geeft met verschuldigden eerbied te kennen de onder
geteekende, Maatschappij tot Exploitatie van Tramwegen,
gevestigd te 's-Gravenhage, thans kantoor houdende te Haar
lem Jansweg 24,
dat sub 10 van de voorwaarden, waaronder bij besluit
van Uwen Raad d.d. 20 November 1902, aan ondergeteekende
vergunning is verleend tot het doortrekken van hare tram
lijn tot in het Noordeindsplein, is voorgeschreven, dat op
het grondgebied der gemeente Leiden de locomotieven slechts
met cokes mogen worden gestookt;
dat ondergeteekende echter, nu ten gevolge van de schaarschte
aan brandstoften de verdeeling hiervan in handen der Rijks-
kolendistributie is gesteld, niet vrij is in de keuze van
de door haar te gebruiken soort, doch slechts kan accepteeren
wat de Kolendistributie haar toewijst,
dat van deze toewijzing cokes al geruirnen tijd uitge
sloten is.
Redenen waarom ondergeteekende Uwen Raad verzoekt
haar van de nakoming der boven bedoelde sub 10 genoemde
voorwaarde tijdelijk vrijstelling te verleenen.
't Welk doende
Maatscb.ü tot Expl.ie van Tramwegen
W. J. Burgersdijk, Directeur.
Haarlem, 21 Juni 1918."
De Voorzitter. Volgens de concessie-voorwaarden mogen
alleen cokes gestookt worden in de locomotieven, die daar
gestationneerd zijn. Nu vraagt de maatschappij, door kolen-
nood gedwongen, haar tijdelijk ontheffing te verleenen van
die voorwaarden.
Ik stel voor dit request te stellen in handen van Burge
meester en Wethouders ten fine van praeadvies.
Aldus wordt besloten.
13° Verzoeken van verschillende personen om afschrijving
van plaatselijke directe belasting.
Worden gesteld in handen van Burgemeester en Wethouders
om praeadvies.
De Voorzitter deelt vervolgens nog mede:
dat op 26 Juni j.l. heeft plaats gehad de opneming van de
boeken en kas van den Gemeente-ontvanger, waarvan proces
verbaal is opgemaakt, dat in de Leeskamer ter lezing is rieder-
gelegd en aan Gedeputeerde Staten medegedeeld.
De Voorzitter stelt vervolgens voor:
1°. om aan de leerares in de gymnastiek, Mej. (3. R. Kok,
de periodieke verhooging van wedde toe te kennen en om
in verband daarmede, de jaarwedde van die leerares vast te
stellen: voor het Gymnasium op ƒ121.— voor de Hoogere
Burgerschool voor Meisjes op 358.— voor de Hoogere
Burgerschool voor Jongens op 240.— en voor de Kweek
school voor Onderwijzers en Onderwijzeressen op ƒ418.— en
de pensioensgrondslagen voorloopig te bepalen op dezelfde
bedragen een en ander gerekend te zijn ingegaan op 15 Juni 1918;
2°. om in verband met de wijziging, gebracht in de ver
ordening, regelende de jaarwedden der leeraren aan het Gym
nasium, de jaarwedde van den Rector vast te stellen op
4300.— en den pensioensgrondslag voorloopig te bepalen op
hetzelfde bedrag, een en ander met ingang van 1 Juli 1918.
Wordt dienovereenkomstig besloten.
De Voorzitter. Alvorens tot de agenda over te gaan zou
ik de heeren willen raadplegen over eene circulaire van den
Minister van Landbouw, Handel en Nijverheid, betreffende
•den opslag aan aardappelen, gericht aan de Gemeentebesturen.
De inhoud is als volgt:
»'s Gravenhage 22 Juni 1918.
Het is U bekend, dat het steeds een strijdvraag is geweest
of aan de bevolking gelegenheid moest worden gegeven van
aardappelen winterprovisie op te doen, dan wel of, zooals
in de beide afgeloopen jaren is geschied, de distributie ge
heel van Rijkswege ter hand moest worden genomen.
Vóór het zelf opslaan pleit ongetwijfeld, dat. een meer of
minder groot deel der bevolking vóór den oorlog deze ge
woonte ook had, doch ertegen pleit, dat men volstrekt geen
zekerheid heeft, dat van de opgedane hoeveelheid niet veel
meer zal worden verbruikt dan overeenstemt met de in den
lande voor ieder een beschikbare hoeveelheid.
Men kan dit bezwaar niet te niet doen door te verklaren,
dat ieder voor zich dit maar moet weten en dat geen grootere
hoeveelheid behoeft te worden toegewezen dan bij distributie
het geval zou zijn, want, als de aardappels eenmaal zijn ver
dwenen, hetzij door te groot verbruik, hetzij door onvoldoende
bewaring, dan zal in de behoefte moeten worden voorzien.
Tegen opslag pleit voorts, dat, met name in de groote
steden, de huisvesting van een groot deel der bevolking niet
daarop is berekend, terwijl daarentegen opslag weder aanbe
veling verdient met het oog op everitueele verkeersmoeilijk
heden gedurende den winter. Immers, het is altijd nog ge
makkelijker eene kleine hoeveelheid naar eene bepaalde
gemeente te vervoeren dan de aanzienlijke partijen, benoodigd
voor de geheele bevolking.
Bovendien is het een bezwaar, dat een eventueel tekort
slechts ten nadeele zou komen van degenen, die niet op
sloegen, aangezien het niet mogelijk is aan het begin van
het seizoen de gedurende het geheele seizoen beschikbare
hoeveelheid vast te stellen tengevolge van factoren, die men
niet in de hand heeft, als vorst, ziekte, bederf, enz. Het is
zoodoende niet mogelijk het rantsoen te garandeeren aan hen,
die niet opslaan.
Voorts zij erop gewezen, dat het ook niet mogelijk is aan
het begin van het seizoen de verhouding tusschen de hoe
veelheden veen-, zand- en kleiaardappelen vast te stellen.
Aan dit bezwaar zou tegemoet te komen zijn door den
opslag te beperken tot de beide eerste soorten, aan de bezwaren
in het algemeen tot op zekere hoogte door de beslissing
omtrent het vraagpunt van al of niet opslag aan de prudentie
der Gemeentebesturen over te laten.
Het wil mij voorkomen, dat deze aangelegenheid van ge
noegzaam belang is om nogmaals onder de oogen te worden
gezien en ik heb daarom de eer U te verzoeken mij wel
vóór 15 Juli a.s. te willen mededeelen welke weg naar het
oordeel van Uw College zoo dit U wenschelijk toeschijnt, na
raadpleging van den Gemeenteraad dient te worden gevolgd.
De Minister van Landbouv), Nijverheid en Handel
In de eerste plaats zou ik willen opmerken, dat formeel
ons college den Raad in deze niet behoeft te kennen, omdat
in het algemeen de distributieregeling geschiedt dooi' Burge
meester en Wethouders. Waar de Minister evenwel op de wen-
schelijkheid wijst, dat de Raad wordt geraadpleegd, meenden
zij goed te doen deze zaak ter kennis van den Raad te brengen.
Aangezien Burgemeester en Wethouders deskundigen over
deze aangelegenheid hebben gehoord en zij eene gevestigde
opinie omtrent deze zaak hebben, daar zou het Burgemeester
en Wethouders genoegen doen wanneer de Raad°zich kon
vereenigen met hetgeen Burgemeester en Wethouders van
plan zijn den Minister te antwoorden.
Het groote argument van mij persoonlijk tegen het toestaan
aan particulieren om aardappelen op te slaan is, dat, wanneer
er wordt gefraudeerd, men niet in de gelegenheid is daarvoor
te straffen. Wanneer iemand eene zekere hoeveel aardappelen
krijgt toegewezen en deze b.v. reeds in Maart zijn opgegeten,
dan kan men niet zeggen: nu krijgt men niets meer totdat
de nieuwe aardappelen komen. Dit argument is ook in de
Ingekomen stukken opgenomen. Daarenboven zou ik nog het
volgende in overweging willen geven.
Ik heb het op schrift gesteld, opdat het zoo in de hande
lingen kon worden overgenomen
Mijne Heeren.
Het pro en contra van den opslag van winteraardappelen
door particulieren is in de ministereele circulaire die U zoo
juist weid voorgelezen zóó duidelijk uiteen gezet, dat ik daar
slechts zeer weinig aan heb toe te voegen, fk heb gemeend
deze zaak in deze vergadering ter sprake te moeten brengen
omdat het hier inderdaad" gaat over een quaestie van zéér
groot en algemeen belang, waarbij het College van Burgemees
ter en Wethouders het op prijs zouden stellen Uw oordeel
te vernemen. Het is zijn vaste overtuiging dat summa sum
marum de argumenten tégen den opslag zwaarder wegen
dan die vóór opslag door particulieren. Voornamelijk overweegt
bij mij het bezwaar dat, wanneer men ieder in de gelegen
heid stelt wintervoorraad op te doen, dit ook zal geschieden
door hen, die voor doelmatig bewaren van aardappelen geen
geschikte gelegenheid hebben, zoodat zéér veel voedsel door
voist of bederf zal verloren gaan, zooals in den afgeloopen
winter trouwens ook is geschied. Verder ben ik overtuigd
dat van de gelegenheid tot het opdoen van wintervoorraad een
zoo ruim gebruik (of liever misbruik) zal worden gemaakt,
dat de grootte van het rantsoen der overige bevolking daar
door zeer merkbaar zal worden beinvloed, hetgeen m. i. tot
groote en niet misplaatste ontevredenheid aanleiding zou
kunnen geven."
Ik stel dus voor dat de Raad Buigemeester en Wethouders
machtigt de Minister te antwoorden dat de meening van den
Raad is dat opslag van aardappelen door particulieren voor
winterprovisie ongewenscht is.
POSTHUMA."