162 VRIJDAG 28 JUNI 1918. die en die som, maar dan komt er altijd nog dit of dat bij, waartegen de ambtenaren met de uitvoering belast geen bezwaar maken, omdat er immers een crediet van zooveel duizend gulden is verleend, wat anders achterwege zou zijn gebleven. Dat is niet altijd weggegooid geld, maar dan be groot men die zaken zeer ruim. Ik zal niet stemmen tegen dit voorstel. Ik wil medegaan met het voorstel tot crediet- verleening, omdat ik de overtuiging heb gekregen dat de finesses nog in Fabricage zullen kunnen worden besproken en door den Raad zullen kunnen worden beoordeeld. In zooverre is de heer van der Pot in zijn laatste rede aan mijne bezwaren tegemoet gekomen. Ik ga dan mede in het vaste vertrouwen, dat het geld zoo zuinig mogelijk zal worden gebruikt. Nu heb ik straks tegen mijne bewering, dat de zaak een V» ton zou kosten, van de zijde van Burge meester en Wethouders hooren fluisteren, dat het Steun comité 50% geett, dus het wordt maar ton; maar ik ge loof dat wij ook met het geld uit het Steuncomité zoo zuinig mogelijk moeten omgaan, want wij zouden de bijdragen van dat Comité in de toekomst ook nog wel eens noodig kunnen hebben. Wanneer wij dus zoo zuinig mogelijk met dit geld omgaan, zal het Steuncomité ons in de toekomst voor andere zaken ook niet in den steek laten. De heer Pera. Aanvankelijk meende ik het voorstel van Burgemeester en Wethouders niet te moeten bestrijden, maar na de toelichting van den heer van der Pot rijst bij mij de vraag: is deze uitbreiding bepaald noodig? Wij hebben gehooid, dat het tot op heden slechts een enkele dag in de week voorkwam, dat men niet aan de vraag kon voldoen, maar dat er verscheidene dagen in de week waren, waarop men in de behoeften kon voorzien. Om nu in eens te komen met eene uitbreiding, die de hoeveelheid te leveren porties ongeveer zal verdubbelen, lijkt mij wel wat gewaagd. Wanneer er werkelijk in het algemeen meer deelneming komt, dan zou ik er mij mede kunnen vereenigen, maar zooals het op 't oogenblik staat met het voornemen van Burgemeester en Wethouders om de gelegenheid tot deelneming niet uit te breiden, wat betreft de welstands- grens, ben ik nog niet overtuigd van de noodzakelijheid van eene zoo aanzienlijke uitbreiding. Speciaal heett de heer van der Pot als oorzaak van die drukte genoemd de verstrekking van soep. Welnu, zou ik zeggen, dan moet men die extra klanten maar buiten de deur houden en de verstrekking beperken tot diegenen, die meer speciaal door de omstandigheden gedrongen zijn om van de Keuken gebruik te maken. Na de toelichting van den geachten Wethouder heb ik niet den indruk gekregen dat de bestaande toestand eene zoo aanzienlijke uitbreiding wettigt. De heer van der Pot. M.d.V. De heer Pera heeft niet goed begrepen, wat ik heb medegedeeld omtrent het gebruik, dat van de Centrale Keuken wordt gemaakt. De heer Pera stelt het voor, alsof ik gezegd zou hebben, dat er slechts op enkele dagen zooveel gebruik van de Keuken wordt gemaakt en er dan niet voldoende porties voorhanden zijn. Ik heb medegedeeld, dat dit de toestand was tot Mei. Wanneer de heer Pera straks deze grafische voorstelling eens zal willen beschouwen, dan zal hij vinden gedemonstreerd, dat in de tweede helft van Maart het gebruik zeer laag is geweest. Daarna is het gebruik slechts een enkele dag per week zeer groot. Dit gaat door tot Mei. Daarna komt de periode dat er slechts enkele dagen in de week weinig gebruik van gemaakt wordt, terwijl in Juni geiegeld veel gebruik van de Keuken is gemaakt, zoodat de lijn sinds dien niet meer is gedaald. Hieruit blijkt, dat de Keuken zoogoed als dagelijks meer zou kunnen leveren, dan zij op het oogenblik capaciteit bezit. Dit is de reden, dat Burge meester en Wethouders van oordeel zijn, dat nu het oogenblik gekomen is om tot uitbreiding van de Keuken over te gaan. De gedachte van den heer Pera, dat slecht voor een paar klanten meer, dit uitbreidingsvoorstel zou worden gedaan, is dan ook geheel onjuist. Nu wenscht de heer Pera, dat alleen dan tot uitbreiding zal worden overgegaan, als meerdere personen van de Keuken gebruik zullen kunnen maken op de wijze als hij straks aanbeval. Zoodoende wordt echter een geheel onjuist verband gelegd tusschen de rabatregeling en de uitbreiding. De heer Pera stelt het voor alsof de uitbreiding niet uoodig zou zijn wanneer de rabatregeling gehandhaafd bleef. Dit is echter in strijd met den toestand. Wie wel eens tusschen 11 en 1 uur langs een distributielokaal komt, weet, dat daar een zeker zenuwachtig gedrang is om een bon voor den volgenden dag te bemachtigen. Dit is op zich zelf niet gewenscht. Het is evenmin gewenscht, dat de menschen herhaaldelijk worden teleurgesteld en dat er dikwijls 100 menschen moeten worden afgewezen. Men kan er zich van overtuigen, dat er in den regel meer porties worden gevraagd, dan de Keuken kan afleveren. Ik geloof dan ook, dat de heer Pera na gezien te hebben hoe de loop der zaken is en hoe de stand van zaken is gedurende de laatste anderhalve maand, hij met het voorstel van Burgemeester en W7ethouders mede zal kunnen gaan. Wat de opmerking van den heer Mulder betreft wil ik dit nog zeggen. De heer Mulder is bang, dat, wanneer de kosten blijken te zijn beneden de raming er dingen aan zullen worden toegevoegd, die misschien wel nuttig en wenschelijk maar toch niet strikt noodzakelijk zijn. Ik zou daaraan nog willen toevoegen, dat, mocht het voor komen, dat op het plan, zooals het aan de Commissie van Fabricage zal worden voorgelegd, nog nadere wijzigingen die meerdere kosten meebrengen, zullen worden aangebracht, omdat dan het reeds toegestane crediet zulks zou toelaten, dat die Commissie dan ook over die wijzigingen weer zal wor den gehoord. Ik geloof echter uit de ervaring van de laatste 4 jaren wel te mogen concludeeren, dat de raming eerder te laag zal blijken te zijn, dan te hoog, hoewel ik ervan overtuigd ben, dat de raming is opgemaakt aan de hand van de thans bekende gegevens. Maar toch acht ik het waarschijnlijker, dat de kosten overschreden zullen worden, dan dat de raming te hoog zal blijken te zijn en er iets zal overblijven voor uitgaven, die niet strikt noodig zijn. Maar mocht het zich voordoen, dan zal aan de Commissie daaromtrent ook advies worden gevraagd. Ik hoop hiermede de laatste bezwaren van den heer Mulder te hebben opgeheven. Ik herhaal, dat er èn door de Commissie èn door Burgemeester en Wethouders zooveel mogelijk gestreefd zal worden naar eene zuinige uitvoering van het plan. De beraadslaging wordt gesloten en het voorstel van Bur gemeester en Wethouders wordt zonder hoofdelijke stemming aangenomen. De Voorzitter. Nu is aan de orde het request van de Christelijke Vakcentrale tot uitbreiding van de weistandsgrens inzake de rabatbons. Het advies van Burgemeester en Wet houders luidt afwijzend. Ik ontvang het navolgende voorstel van den heer Pera: sOndergeteekende heeft de eer voor te stellen: »Men kan van de Centrale Keuken ook gebruikmaken bij een inkomen van 900.tot 1200.wanneer er 4 of meer kinderen zijn beneden de 16 jaar." De redactie van dit voorstel is niet juist, daar het hier gaat om de toelating tot de verstrekking van rabatbons. Daarvan gewaagt het vooistel van den heer Pera niet. De heer Pera sta mij toe, die gedachte in zijn voorstel te belichamen. Dan zou ik het voorstel aldus willen lezen: dat een rabatbon ad 4 cent ook kan worde verstrekt aan gezinnen, die een inkomen hebben van 900.tot 1200.wanneer er 4 of meer kinderen beneden de 16 jaar zijn. Neemt de heer Pera daarmede genoegen? De heer Pera. Gaarne, Mijnheer de Voorzitter. Het voorstel wordt voldoende ondersteund en maakt der halve een onderwerp van beraadslaging uit. De Voorzitter. Ik geloof, dat de zaak van alle kanten bekeken is en zou dus stemming wenschen. Kunnen de heeren daarmede instemmen? De heer van der Pot. M. d. V. Ik had gedacht, dat de Raad meer geschrokken zou zijn van de hooge cijfers, die ik zooeven genoemd heb omtrent het bedrag, dat de Centrale Keuken tot dusverre aan de gemeente heeft gekost. Want mijn hoofdbezwaar tegen uitbreiding van de rabat regeling zijn de daaraan verbonden kosten. Bovendien ben ik in het algemeen geen groot voorstander van het maken van verschil bij dergelijke regelingen in bet grooter en kleiner aantal kinderen. Vooreerst geeft het veel omslag bij uitvoering. Dit acht de heer Pera geen bezwaar, maar hij vergeet, dat de uitvoerbaarheid hierdoor zeer wordt bemoeilijkt. De vraag is evenwel: is het wel noodig? In een gezin met vier kinderen en meer zijn er veelal enkele, die nog zoo jong zijn, dat zij geen vol portie noodig hebben en waar twee kinderen met één portie kunnen volstaan of drie met twee porties. Dit is de reden, waarom zoo'n gezin dan juist gemakkelijker van de Keuken gebruik zal kunnen maken dan andere gezinnen. Aan den anderen kant zullen er onder deze gezinnen weer zijn, waarvan een enkel kind al iets thuisbrengt. Ik kan bovendien niet voor spellen, hoeveel meer de kosten zullen bedragen voor de gemeente. Wanneer men tot een inkomen van ƒ1300 een rabat wil geven van 4 cent voor gezinnen met 4 of meer kinderen vermoedelijk zal het aantal groot zijn dan zullen de kosten, die ik op ƒ30000 heb geraamd, nog met een belangrijk bedrag worden vermeerderd.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1918 | | pagina 10