68 ten goede komen aan hen, diè in den duren tijd toevallig geen of weinig nieuwe kleeding noodig hebben. Deze zouden dus geheel onnoodig hooger kleedinggeld ontvangen. Voor zoover derhalve eene andere billijke regeling is te treffen, moet niet tot verhooging van het kleedinggeld zonder meer worden overgegaan. Eene andere wijze van tegemoetkoming zou hierin kunnen bestaan, dat de gemeente bijpast, hetgeen jaarlijks aan kleeding en schoeisel wordt uitgegeven boven het daarvoor vastgestelde bedrag. Ook deze weg moet echter o. i. niet worden bewandeld, aangezien eenzelfde agent het eene jaar veel meer kleeding pleegt noodig te hebben, dan het volgende jaar, zulks in ver band met den draagtijd der kleeding. Tot welke onbillijkheden dit stelsel zou kunnen leiden, moge een voorbeeld duidelijk maken. Stel een agent van politie moet in 1918 185.voor kleeding uitgeven en in 1919 55.-, dus in beide jaren te zaaien 240.Over het jaar 1918 zou de gemeente dan 100.moeten bijpassen, terwijl deze agent in 1919 een bedrag van 30.zou overhouden. Een andere agent daaren tegen moet in 1918 140.voor kleeding besteden en in het volgende jaar 100.dus ook weder in heide jaren tezamen 240.—. Ten opzichte van dezen tweeden agent zou de „gemeente het eerste jaar 55.en het tweede jaar 15. bijbetalen, dus in totaal 70.—, terwijl de agent zelf niets op zijne rekening bijgeschreven zou krijgen. Behalve de onbillijkheden, waartoe een dergelijk stelsel aanleiding zou geven, zou daarbij ook de prikkel tot zuinig heid op hunne kleeding bij de betrokken personen worden weggenomen. Redenen te over dus, om ook dit stelsel niet te kiezen. Al deze bezwaren hebben er toe geleid een ander stelsel te ontwerpen. In verband met den in de rapporten van den Commissaris van Politie en van den Directeur van den Markt- en Haven dienst aangegeven gemiddelden draagtijd van de kleeding en den prijs daarvan vóór de aanzienlijke stijging in het najaar van 1917, is nagegaan, welk bedrag voor ieder kleedingstuk jaarlijks moet worden uitgetrokken. Ten opzichte van het schoeisel en bij de havenrechercheurs en brugwachters ook ten opzichte van hun linnen fronts en dassen levert dit echter bezwaar op, aangezien daarbij geen gemiddelde draagtijd kan worden vastgesteld en het schoeisel grootendeels door het personeel zelf wordt hersteld. Aan de agenten zal daarom voor de aanschaffing en her stelling van hun schoeisel jaarlijks een bedrag van 25.— dienen te worden uitgekeerd, terwijl aan de havenrechercheurs en brugwachters behalve dat bedrag van 25.nog ƒ5.- zal moeten worden gegeven voor de aanschaffing van fronts en dassen. Het resteerende bedrag dient dan voor de eigl. kleeding en is bij de dezerzijds aangenomen norrrale prijzen daarvoor voldoende. Op het personeel, dat in den regel in burgerkleeding dienst doet, kan het ontworpen stelsel bezwaarlijk worden toegepash Hun kleedinggeld zal dus voorloopig met een vast percentage moeten worden verhoogd. Welk bedrag de gemeente bij aanneming van ons voorstel zal moeten bijpassen, is uit den aard der zaak thans niet op te geven. Te zijner tijd kunnen daarvoor echter de noodige gelden worden aangevraagd. Wij geven U mitsdien thans slechts in overweging goed te keuren: a. dat de gemeente vanaf 1 Januari 1917 tot nader te bepalen tijdstip voor hare rekening neemt hetgeen de uniformkleeding voor de hoofdagenten en agenten van politie en voor de havenrechercheurs en brugwachters meer kost, dan de prijzen in nevensgaande bijlage vermeld; b. dat aan de inspecteurs van politie en aan de in burger kleeding dienstdoende hoofdagenten en agenten eveneens vanaf 1 Januari 1917 tot nader te bepalen tijdstip jaarlijks van gemeentewege een toeslag van 50% op hun kleedinggeld wordt gegeven. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. BIJLAGE. Normale prijzen voor de uniform-kleedingstukken Van de hoofdagenten en agenten van politie en van de havenrecher cheurs en de brugwachters. A Personeel der politie: Zomerjas 30. Regenjas28. Winterjas36.— Zomerpantalon15.— Winterpantalon15. Pelerine12. Pet4 B. Havenrechercheurs. Lakensche jas36.25 broek16.50 mouwvest8.25 WTaterproef regenjas29.75 Duffelsche jas39.50 Pet4.60 C. Brugwachters havendienst Lakensche jekker28.50 broek16.50 mouwvest8.25 Waterproef regenjas 29.75 Duffelsche jekker29.25 Pet3 D. Brugwachters, belast niet de bediening van bruggen: Lakensche jekker28.50 broek16.50 mouwvest8.25 Waterproef regenjas29.75 Duffelsche jekker29.25 Pet3.— Werkpak11.50 N°. 94. Leiden, 17 April 1918. In de toelichting op het ontwerp van wet tot wijziging der grenzen van de gemeenten Leiden, Leiderdorp, Oegstgeest, Zoeterwoude en Voorschoten, (zie Ingek. Stukken no. 83) deelen Gedeputeerde Staten mede, dat bij de becijfering van het tekort op de begrooting van Zoeterwoude uitgegaan is van de veronderstelling, dat Leiden die gemeente vrij zal stellen van de verplichting tot garantie van een minimum- .verbruik aan electrischen stroom, ter zake waarvan in de begrooting van Zoeterwoude voor 1917 nog een bedrag van ƒ1600.— voorkomt en zij verzoeken mitsdien in het schrijven, waarbij het wetsontwerp werd toegezonden, om bij de mededeeling van het gevoelen van Uwe Vergadering over het ontwerp tevens Uw besluit te mogen ontvangen, waarbij voor het geval de grensuitbreiding tot stand komt, deze verplichting wordt geschrapt. Bij Commissarissen der Stedelijke Lichtfabrieken bestaat blijkens nevensgaande missive geen overwegend bezwaar tegen het doen vervallen der gestelde garanties, aangezien de totaal aan stroom ontvangen bedragen die garanties overtreffen. Wij geven U mitsdien overeenkomstig het advies van Commissarissen in overweging goed te keuren, dat de krach tens de bestaande stroomleveringsovereenkomsten met Zoeter woude (raadsbesluiten van 23 Maart 1911 en 26 Juni 1913, Ingek. Stukken no. 53 van 1911 en no. 176 van 1913) door die gemeente gestelde garanties ten bedrage van 1800.— per jaar voor de Noord- en Zuidbuurt, 2450.voor de Weipoort en 1490.voor den Vlietweg komen te vervallen op het tijdstip, dat de aanhangige grenswijziging tusschen de gemeenten Leiden en Zoeterwoude tot stand komt. Aan den Gemeenteraad. Burg. en Weth. van Leiden. Leiden, 6 April 1918. Naar aanleiding van Uw tot den Directeur der onder ons beheer staande Fabrieken gericht schrijven van 2 dezer No. 51 G. R., onderwerp: grensuitbreiding, hebben wij de eer U het volgende mede te deelen. Krachtens de bepalingen van de stroomleveringsovereen- komst met de gemeente Zoeterwoude is door deze gemeente jaarlijks aan Leiden een minimum-opbrengst aan electrici- teitsverbruik gegarandeerd. Bij de a.s. annexatie van de buurtschappen Hooge Rijndijk en Haagweg levert het voortbestaan dezer stroomgaranties bezwaren op en zoude tot ingewikkelde berekeningen leiden. Deze garanties hadden voornamelijk hun nut in de eerste jaren der strooinlevering. Thans overtreffen de totaal aan stroom ontvangen bedragen de gestelde garanties aanmerke lijk, zoodat er onzerzijds geen overwegend bezwaar is deze alle te doen vervallen, indien dit voor de a.s. annexatie faciliteiten met zich brengt. Wij geven U dei halve in overweging den Raad voor te stellen, te besluiten dat de krachtens de bestaande stroomleverings overeenkomsten niet Zoeterwoude, goedgekeurd bij Raads besluiten van respect. 23 Maart 1911 en 26 Juni 1913, door Zoeterwoude gestelde garanties van: 1800.per jaar voor de Noord- en Zuidbuurt, 2450.d de Weipoort, 1490.den Vlietweg,

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1918 | | pagina 16