96 DONDERDAG 11 APRIL 1918. maar ik meen dat de eigenaar langs een omweg de aandacht der gemeente op zijn terrein gevestigd heeft. Er stond een advertentie in de courant, dat fabrieksterrein te koop was. De aanleiding is dus wel van den eigenaar uitgegaan. En juist het feit, dat het terrein voor fabriek zou kunnen worden bestemd, heeft den Archivaris misschien beangst gemaakt. Ik wil echter mededeelen, dat dat stukje grond te klein is voor een fabriek. Daarvoor vrees ik dus ook niet. Als wij het terrein noodig hebben is het iets anders. De heer van der Lip merkte op, dat geen ruimte voor het Archief verkregen kan worden. Dat moet ik tegenspreken, want wanneer men de woning van den concierge afbreekt en daarvoor in de plaats zet een gebouw van gelijke hoogte als het Archiefgebouw, zoodat op de bovenverdieping de concierge kan wonen, waardoor nog een mooie gevel verkregen wordt, dan heeft men wel degelijk meerdere ruimte voor het Archief gemaakt. Voor de zeer in de lucht hangende vrees, dat men ingebouwd zal worden en dat daardoor het brandgevaar zal vermeerderen, heb ik geen ƒ15.000— over. Ik zal dan ook niet voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders stemmen. De heer Wilmer. M. d. V. Door den heer van der Lip werd opgemerkt, dat, wanneer men den weg opging, dien ik aanwees, door de gemeente niets meer aangekocht zou kunnen worden. Ik heb gezegd, dat een uitgave, in dezen tijd voor een zoodanig doel besteed, door mij verkeerd wordt geacht, omdat men dergelijke bedragen voor de volksvoeding veel beter kan besteden. Ik zou dit niet betoogd hebben, wanneer in het praeadvies wasaangetoond de noodzakelijkheid van den aankoop van dit pand. Er staat evenwel, dat de aankoop gewenscht is, indien te eeniger tijd vergrooting van het Archiefgebouw noodig mocht blijken te zijn. Waar dit dus zoo zwak mogelijk is uitgedrukt, heb ik gezegd: nu men het geld voor zooveel andere doeleinden noodig heeft, acht ik het niet geoorloofd, het te besteden voor iets wat niet strikt noodzakelijk is, maar slechts te eeniger tijd noodig kan blijken te zijn. De heer Sijtsma zegt het niet met mij eens te zijn, maar ik ben van meening, dat hij het geheel met mij eens is, omdat hij toch ook heeft gezegd, dat wij zoo zuinig mogelijk moeten zijn, omdat wij zooveel andere uitgaven hebben te doen. Het eenige, in de rede van den heer van der Lip, wat indruk op mij heeft gemaakt is, dat de lichttoevoer zou kunnen worden belemmerd. Nu verkeer ik echter nog in twijfel,- of ik om die reden mijn stem aan het voorstel zal geven, ja dan neen. Er is wel iets te zeggen voor hetgeen de heer Sijtsma heeft opgemerkt, dat namelijk eene som van 15000.— te hoog is. Ik weet niet, of het voorkomen van het gevaar van lichtberooving de som van 15000.wel waard is. De heer Botermans. M. d. V. De heeren vergeten, dat het hier geen dood kapitaal betreft. Volgens den heer van Rom- burgh zullen wij van dit pand ƒ700.— huur kunnen trekken, dat is dus 4Zoo noodzakelijk als ik het vind om geld uit te geven voor de Levensmiddelen voorziening, zoo nood zakelijk vind ik het dit bedrag te voteeren voor den aankoop van dit pand in het belang van het Archiefgebouw. De heer van Romburgh. M. d. V. Ter voorkoming van misverstand wil ik opmerken, dat ik geen bedrag heb genoemd, waarvoor het benedenhuis verhuurd zou kunnen worden. De heer Reimeringer. M. d. V. Ik zou willen adviseeren over te gaan tot aankoop van dit pand. Te eeniger tijd zul len wij dien grond noodig hebben. Wanneer wij evenals vroeger thans de gelegenheid voorbij laten gaan, dan zullen wij later dit terrein voor een veel hooger bedrag moeten aan- koopen. Het is voor het Archiefgebouw wenschelijk, dat men meester is van de omgeving. Ik acht het een waardevol pand, waarvoor ik een prijs van 15000.niet te hoog acht. De heer van der Lip. M. d. V. Met nadruk zou ik tegen over de bewering van den heer Sijtsma willen betoogen, dat aankoop van dit terrein voor de gemeente wel noodzakelijk is. Wanneer dit pand komt in andere handen, dan hebben wij alle kans om voor vele moeilijkheden te komen staan. Men zal immers de bevoegdheid hebben den tuin vol te bouwen, zoodat het Archief dan in het donker zal komen. Er is gesproken over voorwaarden die wij zouden kunnen stellen om dit te voorkomen. Ik moet eerlijk zeggen dat ik dit niet weet of begrijp wat daarmede bedoeld wordt. De heer Sijtsma loopt wel wat al te licht over deze bezwaren heen, door niets anders te zeggen dan: het gevaar daarvoor is zoo groot niet. Dit is een ongemotiveerd optimisme. Het Archiefgebouw wordt te klein; daarom is reeds lang uitgezien naar eenig terrein in den omtrek, om te eeniger tijd tot uitbreiding te kunnen overgaan. Wat nu zal het geval zijn, wanneer wij dit perceel niet koopen? Dat wij dan misschien binnen afzienbaren tijd gedwongen zullen worden een ander of misschien hetzelfde terrein te koopen tegen een veel hoogeren prijs. Dat is toch wel een rare manier om de zuinigheid te betrachten! Ik begrijp niet, waarom de heer Wilmer tegen het votee ren van 15000.— is. Hij maakt een vergelijking die in het geheel niet opgaat. Het geld, dat men uitgeeft voor de volks voeding de heer Botermans heeft het terecht opgemerkt is, hoe nuttig ook besteed, weg, terwijl het geld, dat uitge geven wordt voor dit terrein, niet weg is. Zoolang wij het nog niet noodig hebben voor vergrooting van het Archief gebouw, wordt het perceel verhuurd en wij trekken 'dus rente van ons geld. De heer Wilmer M. d. V. De heer van der Lip zeide, dat het een goede geldbelegging is. Wanneer dat zoo is, dan zou ik gaarne willen weten, hoeveel rente de gemeente dan van die 15.000.maakt. Wanneer er een tamelijke rente ge maakt wordt, dan is het geen weggegooid geld. De beraadslaging wordt gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt in stemming gebracht en aangenomen met 13 tegen 5 stemmen. Vóór stemmen de heeren van Tol, Aalberse, Bots, van der Lip, Reimeringer, J. P. Mulder, Jaeger, Botermans, A. Mulder, van der Pot, Pera, van Hamel ep Zwiers. Tegen stemmen de heerende Boer, van Romburgh, Sijtsma, Fokker en Wilmer. XXVI. Voorstel: a. tot aankoop van de perceelen land, kad. bekend gemeente Leiden, Sectie K. Nis 586, 587 en 588; b. tot vaststelling van den desbetreffenden begrootingsstaat. (Zie Ing. St. No. 84). Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies besloten. XXVII. Voorstel tot verhooging der begrooting dienst 1918, in verband met de voorziening in de behoefte aan kasgeld. (Zie lng. St. No. 85.) Wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming over eenkomstig het praeadvies besloten. Niemand daarna meer het woord verlangende, wordt de vergadering door den Voorzitter gesloten. N.B. Buiten de agenda werd nog behandeld: Voorstel om Burgemeester en Wethouders te machtigen tot den Minister van Binnenlandsche Zaken een adres te richten namens den Leidschen Gemeenteraad, betreffende oordeelkundige regeling der voortbrenging, inventarisatie en zoo noodig opvordering der daarvoor in aanmerking komende voorraden grondstoffen, strenge doorvoering van het beginsel der distributie, onteigening van voorraden, vaststelling van maximumprijzen, en zoo noodig beschikbaarstelling tegen goedkoopen prijs van onontbeerlijke levensbehoeften. (Zie pag. 88.)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Handelingen van de Raad | 1918 | | pagina 14