DONERDADG 11 APRIL 1918. 93
v
De heer Hoogenboom. M. d. Y. Naar aanleiding van hetgeen
de heer van der Pot heeft gezegd, wil ik opmerken, dat de
heer Segaar bij mij niet is komen klagen of den wensch heeft
uitgesproken om te trachten zijn aanbod ongedaan temaken.
Wanneer de heer van der Pot zegt, dat den man niets ont
houden of geweigerd is, dan moet ik dat tegenspreken. De
man is wel niet bij mij geweest, maar ik ben bij hem geweest
en hij heeft mij gezegd, dat hij reeds jaar doende is, om
aansluiting te krijgen, maar dat hij steeds van het kastje naar
den muur gezonden is en dan weder terecht kwam bij den
Wethouder, dan weer bij den Directeur van de lichtfabrieken.
Toen de man tot geen resultaat kwam heeft hij in arren
moede maar besloten den geheelen grond af te staan.
De Voorzitter. De zaak blijft mij duister. Wanneer iemand
verzoekt iets te mogen doen en Burgemeester en Wethouders
Staan dat verzoek toe, dan begrijp ik niet, dat men daarmede
niet tevreden is.
De bedoeling van de motie is, dat Burgemeester en Wet
houders den grond niet moeten accepteeren.
De heer Hoogenboom. Dat is niet de bedoeling.
De Voorzitter. Ik vind, dat het wel de bedoeling is,
U hebt gezegd, dat de man niet is wezen klagen, maar dat
U bij dieu man bent geweest. Bij iedere gelegenheid tracht
U dit punt in debat te brengen en telkens wenscht U een
beslissing uit te lokken. Den vorigen keer werd deze zaak
beslist, maar daar die beslissing niet naar Uw zin is, tracht
U heden weder een andere beslissing uit te lokken. Wij moeten
hier over dergelijke zaken niet zoo lang sprekenvaak spreken
wij hier lang over gewichtige zaken, maar nu doen wij dat niet.
Bovendien zegt het reglement van orde, dat voorstellen 24
uur van te voren moeten worden ingediend.
De heer Hoogenboom. NeenHet is een motie, waarop
artikel 26 van het reglement slaat.
De Voorzitter. In ieder geval is het geen motie van orde.
Het is een gewoon voorstel.
De heer Hoogenboom. Ik doe geen voorstel om af te wijken
van het praeadvies van Burgemeester en Wethouders.
De Voorzitter. Het komt niet op den naam, maar op de
zaak aan. Naar zijn inhoud is Uw voorstel geen motie van orde.
De heer Hoogenboom. U behandelt deze zaak buiten het
praeadvies.
De Voorzitter. Ja natuurlijk, want uwe zoogenaamde motie
heeft niets met het praeadvies te maken.
De heer Hoogenboom. Goed, mijnheer de Voorzitter, dan
mag ik nog opmerken, dat mijn motie niet beoogt om af te
wijken van het praeadvies van Burgemeester en Wethouders.
Dat is mijne bedoeling niet.
Ik kan mij met het praeadvies, wat betreft het door de
gemeente aanvaarden van den aangeboden grond, wel ver
eenigen; de man wil den grond afstaan, dat'moet hij weten
en daarom is er voor mij geen enkele reden, om mij daar
tegen te verklaren.
De Voorzitter. Volgens mij is het geen motie. Ik geloof,
dat de meerderheid van den Raad die meening is toegedaan.
Uit beleefdheid wil ik de motie behandelen en daarom zal ik
er direct over laten stemmen.
De beraadslaging wordt gesloten.
De motie van den heer Hoogenboom wordt in stemming
gebracht en verworpen met 18 tegen 2 stemmen.
Tegen stemmen de heerenvan Tol, de Boer, Aalberse, Bots,
van der Lip, Reimeringer, van Romburgh, J. P. Mulder, Jaeger,
Botermans, A. Mulder, van der Pot, Pera, Fokker, van Hamel,
Wilmer, van Gruting en Zwiers.
Vóór stemmen de heeren: Sijtsma en Hoogenboom.
Vervolgens wordt zonder hoofdelijke stemming overeen
komstig het praeadvies besloten.
XV. Verordening, houdende wijziging van de verordening
van 1 Juni 1911 (Gem.Blad No. 17), houdende Reglement
van de Gemeentelijke Bank van Leening te Leiden.
(Zie Ing. St. No. 76.)
Algemeene beschouwingen worden niet gevoerd.
De artikelen 1 en 2 en daarna de geheele verordening
worden zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan
genomen.
XVI. Verordening, houdende wijziging van de verordening
op de markten van 26 Mei 1898 (Gem.Blad No. 10).
(Zie Ing. St. No. 64.)
Algemeene beschouwingen worden niet gevoerd.
Het eenig artikel en daarmede de geheele verordening
wordt zonder beraadslaging of hoofdelijke stemming aan
genomen.
XVII. Voorstel om goed te keuren, dat den heer B. M. Noach
voor de tijdelijke waarneming van 4 lesuren in Nederlandsche
taal- en letterkunde aan de afd. B der Kweekschool voor
Onderwijzers en Onderwijzeressen eene bezoldiging wordt
toegekend van f 2.50 per werkelijk gegeven lesuur.
(Zie Ing. St. No. 77.)
De beraadslaging wordt geopend.
De heer Zwiers. M. d. V. Ik vraag niet het woord om
iets te zeggen tegen de meerdere uitgaaf, die dit voorstel
van Burgemeester en Wethouders met zich brengt, maar ik
wensch een paar opmerkingen te maken, waartoe het prae
advies mij aanleiding geeft. Het wil mij namelijk toeschijnen,
dat tusschen een tweetal punten daarvan een nauw verband
bestaat.
In de eerste plaats een enkel woord over de tweede alinea;
daarin wordt gezegd, dat het nog niet mogelijk gebleken is,
in de ontstane vacature aan de Kweekschool te voorzien.
Dat gaf mij te denken. Eu in de tweede plaats in verband
hiermee over de hoogere uitgaaf, die nu voor het tijdelijk
voorzien in een gedeelte der lesuren wordt gevraagd. Ik ben
zoo vrij, deze twee punten in zeer nauw verband met elkaar
te achten, en zij hebben mij de vraag doen overwegen, of
het niet tijd werd, de salarisregeling van deze leeraren aan
de Kweekschool onder de oogen te zien. Er is hierover reeds
vroeger in den Raad gesproken, maar Burgemeester en Wet
houders waren van meening, dat daarvoor geen termen aan
wezig waren. De feiten spreken echter, en ik meen, dat wij,
na de algemeene salarisherziening, die wij gehad hebben,
in de motiveering van dit voorstel zelf een vingerwijzing
hebben, dat deze herziening niet te lang meer mag worden
uitgesteld. Ik geloof, dat de onmogelijkheid om tijdig in de
vacature te voorzien, en daarnaast de vraag van den heer
Noach om meer salaris, voor hij zich beschikbaar stelt, met
elkander in zeer nauw verband staan, en dat beide samen
hangen met een te lage bezoldiging van dergelijke lesuren
aan de Kweekschool.
Er komt in dit geval nog iets bijhet geldt hier de les
uren in de Nederlandsche taal. Het zal aan Burgemeester en
Wethouders, en in ieder geval stellig aan den Wethouder
van Onderwijs bekend zijn, dat de resultaten van het onder
wijs in het Nederlandsch over het afgeloopen jaar niet alleen
niet schitterend, maar bepaald ongunstig te noemen waren.
Nu heelt men sedert de vacature de lesuren in het Nederlandsch
over een aantal, ik meen vier, leeraren moeten verdeelen.
Dat is mijns inziens een toestand, die niet langer mag be
stendigd worden, omdat dit zeer zeker niet is in het belang
van dit onderwijs. Waar het nu wel gebleken is, dat men
voor het tegenwoordig salaris niet spoedig een goed leeraar
kan vinden, en waar een tijdelijk leeraar slechts bereid is
tegen hooger bezoldiging, daar acht ik dit een zaak, die de
volle aandacht van Burgemeester en Wethouders verdient.
De heer van Hamel. M. d. V. Ik kan den heer Zwiers
antwoorden, dat de quaestie van de salarisherziening van de
leeraren aan de Kweekschool in een vergevorderd stadium
van voorbereiding is.
Zeer spoedig zal den Raad een voorstel van Burgemeester
en Wethouders bereiken, omdat ze ook doordrongen zijn van
de noodzakelijkheid, om de salarisherziening spoedig te doen
plaats vinden.
Wat de spoedige voorziening in de vacature Oberman be
treft, daarin wordt wat Afdeeling A betreft voorzien door
leerkrachten van andere inrichtingenop het oogenblik wordt
in den nood goed voorzien, Te dien opzichte kan de heer
Zwiers dus gerust zijn.
De heer Zwiers. M. d. V. Ik wensch nog een korte opmer
king te maken.
De Wethouder heeft volkomen gelijk, dat voor de tijdelijke
voorziening geen groote maatregelen konden worden getroffen,
om gegadigden op te roepen. Maar het is reeds ongeveer
vijf maanden geleden, dat de heer Oberman ontslag heeft aan
gevraagd. Het wordt tijd, dat in deze vacature wordt voor
zien. Ik zou daarom willen, dat er met de definitieve benoe-