DONDERDAG 14 MAART 1918.
71
dat wil ik wel uitdrukkelijk zeggen, en niet aan particuliere
belangen. De heer Huurman heeft zich zoo verbaasd, dat ik,
die zoo vooruitstrevend ben, tegen het voorstel van Burge
meester en Wethouders zoude zijn. Ik wil alleen opmerken,
dat ik in den lijn blijf van hetgeen hier altijd is gezegd: be
vorder handel en industrie. Als men daarachter een holje
heeft, gelijk de Directeur van Gemeentewerken opmerkt, is
het zeer wel geschikt een toegang, door een poort te scheppen,
een poort die daar zal ontstaan, wanneer de overbrugging
wordt toegestaan. Men blijft dan geheel in den lijn van het
ouderwetsche hofje dat daarachter ligt. De bezwaren, die
tegen dit verzoek zijn geopperd, zijn verbazend overdreven
en opgeblazen. Het is juist, dat de firma Beuth, op deze wijze
op eep betrekkelijk goedkoope manier, een verruiming van
haar perceelen krijgt, maar zij moet daarvoor f 55.— recog
nitie per jaar betalen. Dat is toch een aardig bedrag en dat
beteekent een groot bedrag voor de lucht die zij werkelijk
van de gemeente in gebruik heeft.
Al is dat ook goedkoop, ik ben er toch voor, dit toe te
staan, wanneer er geen al te ernstige bezwaren tegen zijn
en wanneer geen ander gemeentebelang zich daartegen verzet.
Ik vind, dat het zeer goed is, dat die firma gebruik maakt
van de toevallige gelegenheid, dat zij iets goedkooper kan
uitbreiden dan op een andere manier. De heer Huurman nu
wil huizen door die firma laten koopen. Misschien weet de
heer Huurman daar huizen te koop, maar ik weet ze niet.
De vraag is hier alleen, of de wijze waarop deze firma wil
uitbreiden, toelaatbaar is of niet en waar er hier geen ge
meentebelang geschaad wordt, ben ik daar voor.
De heer Botermans. M. d. V. Als wij dit verzoek weigeren,
dan zal de Vennootschap komen met het verzoek om de
twee magazijnen met een gewone overbrugging te mogen
verbinden. Dat kan toch de gemeente beslist niet weigeren;
onlangs is dit nog toegestaan aan de firma Wille voor een
overbrugging voor zijn nieuwe zaak aan de Breestraat en Choor-
lammersteeg. De firma Zaalberg en meer fabriekanten hebben
dergelijke verbindingen. Daarom heb ik in de Commissie van
Fabricage er toe medegewerkt om deze vergunning te ver-
leenen. Deze overbouwing zal beter tot haar recht komen en
aangenamer staan dan wanneer men daar krijgt een verbin
ding of overbrugging. Daarom raad ik den Heeren aan
met het voorstel, ingediend door den heer Fokker, mede
te gaan.
De heer Pera. M. d. V. Het komt mij voor, dat wanneer
men iets verdedigen wil, knappe menschen altijd wel in staat
zijn een zeker argument te vinden. Voor mij is de vraag:
Mogen wij hier toestemming verleenen? Wanneer wij dit
toestaan dan doen wij dat ten koste van anderen, wij benadeelen
die dan en verminderen de waarde van hunne panden. Heeft
het gemeentebestuur het recht zoo iets te doen? Waar van
alle kanten gestreefd wordt naar verbetering van den gezond
heidstoestand, mogen wij dan hier medegaan met een voorstel
om een toestand te scheppen, die in dat opzicht een heel
stuk achteruitvoert? De heeren schijnen geen goed denkbeeld
te hebben van wat als zoodanig in dergelijke stegen uitgevoeid
wordt. Die aangelegenheid is hier met nadruk ter sprake
gekomen, toen het ging over het steegje van de Hooigracht
naar de Middelste Gracht, dat verband hield met den wensch
van de firma Dros en Tieleman. Toen is geklaagd over het
schandaal, dat in dat steegje gebeurde en juist dat soort
steegjes leent zich daarvoor uitstekend. Wanneer er nu nog
komt een overdekking, zoodat het een zekere schuilplaats
wordt, zijn de grenzen van wat men daar zal beleven, niet te
zien. Ik geloof ook, dat wij niet mogen toestaan, dat de niet
onaardige huisjes in het hofje, op deze manier benadeeld
zullen worden.
Nu zegt men: men moet de industrie bevorderen. Gold
het hier werkelijk de bevordering van de industrie, dan was
het een ander geval, al zou ik dan zeggen: dat aan het
verlangen van adressant toch niet zou mogen worden voldaan.
Eenige jaren geleden is het voorgekomen, dat eene fabriek
noodzakelijk ruimte noodig had Een van de Leidsche
professoren heeft toen een stuk van zijn tuin verkocht, om
die fabriek in de gelegenheid te stellen zich uit te breiden.
Hier gaat het slechts om pakhuisruimte. Kan rnen hiervoor
niet meer terecht in het eene gebouw, dan kan men daartoe
een ander bezigen. Noodzakelijkheid van eenheid der gebouwen
is daarvoor niet zoo groot, als voor de uitbreiding van
eene fabriek.
Het is hier dus geen kwestie van het bevorderen van de
industrie. Door dezen overbouw zullen de eigenaars der
huisjes worden benadeeld en zal aan den gezondheidstoestand
schade worden berokkend. De toestand, die men op deze
wijze zal verkrijgen, acht ik allerminst gewenscht.
De motieven van Burgemeester en Wethouders om afwijzend
op het verzoek te beschikken, acht ik zoo juist, dat men
moeilijk zich daarmede niet zal kunnen vereenigen.
De heer Huurman. M. d. V. Een enkel woord naar aan
leiding van wat de heer Fokker aan mijn adres heeft gezegd,
al heeft hij het wellicht niet zoo kwaad bedoeld. De heer
Fokker, die zoo fijn voelt, dat hij den Wethouder toevoegt
niet te hebben gediend als spreekbuis van particuliere belangen
moet een ander, die ook meent te spreken in het belang
van de gemeente, niet toevoegen: Hebt gij misschien in die
buurt huizen te koop. Dit vind ik niet fijn gevoeld van den
heer Fokker, die zelf zoo fijn gevoelig is voor wat de Wethouder
aan zijn adres zegt.
De heer Fokker. M. d. V. Ik wil uitdrukkelijk verklaren,
dat bij mij niet de gedachte heeft voorgezeten den heer
Huurman onaangenaam te zijn. Het verwondert mij en
doet mij leed dat de heer Huurman achter mijne woor
den iets heeft gezocht, dat niet daarin lag opgesloten en niet
bedoeld was.
De heer van der Pot. M. d. V. De heer Fokker heeft mij
bestreden onder anderen op grond, dat ik niet zou hebben
weerlegd de argumenten van den Directeur van Gemeente
werken. Dit is ook mijne bedoeling niet geweest. Het was
mijn plan niet het voorstel van Burgemeester en Wethouders
te verdedigen, wat trouwens ook niet op mijn weg ligt. Ik
heb slechts uitgesproken eene gedachte, die mij inviel naar aan
leiding van het voorstel van de heeren Fokker en Hoogenboom.
Mij trof de eigenaardige tegenstelling, die er is tusschen dit
voorstel en de opvatting, die beide heeren destijds hebben
voorgestaan. Die vergelijking is niet enkel handig, zooals de
heer Fokker het noemt, doch naar ik blijf meenen volkomen
juist. Wat de heer Hoogenboom hiertegen heeft aangevoerd,
snijdt mijns inziens niet veel hout. De heer Hoogenboom
zegt, dat deze steeg 2 uitgangen heeft. Praktisch is het er
evenwel slechts een De feitelijke toegang naar de bewoonde
wereld is naar de Kaiserstraat. Verder heeft de heer Hoogenboom
gezegd hoe breed in het vorige geval de toegang was. De
getallen weet ik niet meer precies, maar vast staat, dat de
breedte veel grooter was. Wanneer men nu al bezwaar maakt
tegen een overbouw bij eene breedte van 6 M., dan weegt
dit bezwaar dubbel bij eene steeg van eene breedte van slechts
2 M. Maar dan komt er nog dit bij. Het vorige geva' betrof
het scheppen van een geheel nieuwen toestand. Wie er
bezwaar tegen had in dat zoogenaamde hofje te wonen, behoefde
daar niet te gaan wonen. Hier is het een ander geval. Hier
gaat men de huisjes in die steeg, dus de bewoners en de
eigenaars, in een ongunstiger toestand brengen.
Toen ik gezegd heb tot den heer Fokker, dat hij zich zou
hebben gemaakt tot spreekbuis van particuliere belangen,
heb ik daarmede niets onaangenaams bedoeld. Ik heb niet
willen zeggen, dat hij hier zou spreken op verzoek van een
particulier, maar alleen dat wat hij hier betoogde slechts betrof
het particulier belang van de firma Beuth, waar tegenover
staat het belang van de bewoners van deze steeg.
De heer Brjët. M. d. V. Ik kan mij geheel aansluiten bij
de heeren, die op zakelijke gronden het verzoek van de firma
Beuth hebben bestreden. Ik wil nog eens een stem uit het
verleden laten hooren en een beroep doen op het gevoel van
den Raad. Bij testament van 17 Januari 1598 is het hofje
gesticht door Catherina Jacobsdochter, weduwe wijlen Frans
Jansz., kleermaker te Leiden, en is het hofje toevertrouwd
aan de hoede van de regeerders van de stad Leiden met de
volgende woorden in het testament: Verzoekende zeer ernstig
met ootmoedigheid en behoorlijke eerbiediging aan burge-
meesteren en regeerders der stad Leiden dat haar gelieve de
voornoemde aalmoeshuisjes te nemen in haar beschut, scherm
en voorstant." Ik doe nu een beroep op den Raad om aan
den wensch van de erflaatster te voldoen, omdat ik meen,
dat het zeer strijdt met het belang der bewoners van dit
hofje, indien het verzoek van de firma Beuth wordt ingewilligd.
De Voorzitter. Wij zullen thans overgaan tot stemming
over het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Mocht
dat worden aangenomen, dan is het voorstel van de heeren
Fokker en Hoogenboom vervallen.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt in
stemming gebracht en aangenomen met 20 tegen 7 stemmen.
Vóór stemmen de heeren: Jaeger, Knappert, Reimeringer,
Sasse, Wilmer, Timp, van Hamel, van der Lip, de Boer,
van der Pot, Huurman, Boot, Pera, van Gruting, J. P. Mulder,
Briët, Eerdmans, van Tol, Zwiers en van der Eist.
Tegen stemmen de heeren: Sijtsma, A. Mulder, van Romburgh,
Bots, Hoogenboom, Fokker en Botermans.
Het voorstel van de heeren Fokker en Hoogenboom is
hiermede vervallen.